200401905/1.
Datum uitspraak: 17 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Amersfoort,
2. de vereniging "Belangenvereniging BW-laan Even Nummers", gevestigd te Amersfoort,
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 27 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Amersfoort, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 mei 2003, het bestemmingsplan “De Berg 2003” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 januari 2004, no. 2003REG003271i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 5 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2004, en appellante sub 2 bij brief van 6 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2004, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 3 mei 2004.
Bij brief van 1 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 9 augustus 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2004, waar appellanten sub 1, van wie [twee van de appellanten] in persoon en als vertegenwoordiger mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en appellante sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door ir. M.J. Buruma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar de gemeenteraad van Amersfoort, vertegenwoordigd door ing. Y.H.G. Grutters, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan maakt deel uit van een project van de gemeente Amersfoort waarbij verouderde plannen voor de bebouwde kom worden vervangen. Met dit plan wordt beoogd tevens rekening te houden met de aanvraag de wijk aan te wijzen als beschermd stadsgezicht ingevolge de Monumentenwet.
2.3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming “Groenvoorzieningen”, voorzover dit betrekking heeft op het vijfhoekige binnenterrein dat wordt omsloten door de Barchman Wuytierslaan, de Van Hogendorplaan, het Thorbeckeplein en de Heinsiuslaan. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van een zorgvuldige belangenafweging bij het besluit tot wijziging van de bestemming van de betreffende gronden.
2.3.1. [appellanten sub 1] stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het genoemde plandeel. Hiertoe voeren zij aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gemeenteraad de belangen van [partij] onvoldoende heeft meegewogen. In dit verband voeren appellanten tevens aan dat verweerder rekening had moeten houden met de ten gunste van appellanten gevestigde erfdienstbaarheid. Voorts achten appellanten de door [partij] gewenste woonbestemming niet wenselijk en wijzen erop dat verweerder de bestemming “Groenvoorzieningen” niet in strijd heeft geacht met een goede ruimtelijke ordening. Ten slotte voeren appellanten aan dat verweerder de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft overschreden.
2.3.2. Aan de omstreden gronden was in het ontwerpplan de bestemming “Uit te werken gebied C” toegekend, waarbij in de uitwerkingsregels werd bepaald dat ten hoogste vier vrijstaande woningen konden worden gebouwd. Het plan is in de raadsvergadering gewijzigd vastgesteld waarbij de bestemming “Groenvoorzieningen” aan de gronden is toegekend.
Blijkens de notulen van de raadsvergadering van 27 mei 2003 en de toelichting op het amendement is afgezien van de bestemming “Uit te werken gebied C” nu volgens de gemeenteraad binnen de wijk al voldoende huizen worden gebouwd. Hieruit en ook overigens blijkt niet van een belangenafweging. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet blijkt dat aan de wijziging van de bestemming een kenbare belangenafweging vooraf is gegaan. Voorts overweegt de Afdeling dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een belangenafweging wel nodig was. Zoals in 2.1 is overwogen dient verweerder niet alleen te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, maar dient verweerder er tevens op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd is met het recht. Gelet hierop is verweerder binnen de hem toekomende beoordelingsruimte gebleven. Verweerder heeft, naar het oordeel van de Afdeling, enkel gesteld dat de belangen onvoldoende zijn afgewogen en heeft daarbij geen definitief standpunt ingenomen ten aanzien van de uiteindelijke bestemming van de gronden. In het kader van een plan op grond van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zullen dus zowel de belangen van [partij] als de belangen van appellanten, mede in verband met de ten gunste van hen verleende erfdienstbaarheid, moeten worden betrokken.
2.3.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan, doordat een belangenafweging ontbreekt, in zoverre in strijd met het recht tot stand is gekomen.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan.
Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
2.4. De vereniging “Belangenvereniging BW-laan Even Nummers” stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in artikel 13, eerste lid, onder e, in samenhang met artikel 14, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften, opgenomen mogelijkheid om op de gronden tegenover de woningen met even nummers aan de Barchman Wuytierslaan geluidwerende voorzieningen op te richten. In dit verband heeft appellante bezwaar tegen de grens van het plangebied voorzover die ruimer is dan het voorgaande plan. Ten slotte voert appellante aan dat de zichtlijnen ten onrechte niet op de plankaart zijn weergegeven.
2.4.1. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de bestemming “Spoorwegdoeleinden” slechts de mogelijkheid biedt tot het oprichten van geluidwerende voorzieningen. Aan de daadwerkelijke plaatsing van een geluidsscherm gaat een aparte procedure vooraf.
2.4.2. Verweerder heeft geen reden gezien deze planvoorschriften in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft goedkeuring verleend aan de voorschriften. Verweerder acht het noodzakelijk dat het plan de geluidsschermen mogelijk maakt, gezien de huidige aan ProRail verleende milieuvergunning. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het behoud van een goed woon- en leefklimaat van de huidige en toekomstige bewoners zwaarder weegt dan het behoud van een ongestoord uitzicht voor de bewoners van de woningen met even nummers aan de Barchman Wuytierslaan.
2.4.3. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan.
Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De omstandigheden dat in dit plan een strook grond is opgenomen die geen deel uitmaakte van het voorgaande plan en dat het plan voorziet in nieuwbouwmogelijkheden, geven geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en hij deze ook overigens niet terecht heeft goedgekeurd.
2.4.4. Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder e, in samenhang met artikel 14, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften, kunnen de op de plankaart als “Verkeersdoeleinden” respectievelijk “Spoorwegdoeleinden” aangewezen gronden gebruikt worden voor de oprichting van geluidwerende voorzieningen tot een maximale hoogte van 10 respectievelijk 8 meter. De aan ProRail verleende milieuvergunning van 1 december 1998 noodzaakt tot de oprichting van geluidsschermen. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich bij zijn besluit op goede gronden heeft gebaseerd op deze milieuvergunning. Met het akoestisch onderzoek van bureau Peutz van 25 september 2003 naar de geluidsaspecten rond het goederenemplacement bestond onvoldoende concreet zicht op een wijziging van de milieuvergunning, waardoor de oprichting van geluidsschermen achterwege zou kunnen blijven. In de omstandigheid dat appellanten zelf geen geluidhinder van het spoorwegverkeer ervaren behoefde verweerder geen reden te zien om goedkeuring te onthouden aan de genoemde voorschriften, temeer daar het plan ook voor toekomstige bewoners een aanvaardbaar geluidsniveau moet bieden.
Gezien het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang voor huidige en toekomstige bewoners van de Barchman Wuytierslaan bij een aanvaardbaar geluidsniveau, dan aan de belangen van appellante bij een ongestoord uitzicht over de lagergelegen wijk “Spoorkwartier” en op de groenbeplanting.
Overigens overweegt de Afdeling dat, zoals verweerder ook heeft gesteld, het plan niet verplicht tot verwezenlijking van geluidsschermen.
2.4.5. De zichtlijnen waaraan appellante refereert zijn opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart en worden beschreven in bijlage 2 behorende bij de voorschriften van het plan.
Ingevolge artikel 14, vierde lid, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot de plaats, afmetingen, vorm en toe te passen bouwmaterialen van gebouwen en andere bouwwerken, voor zover nodig voor het behoud en herstel van de waarden zoals omschreven in artikel 4, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften. In dit artikelonderdeel wordt verwezen naar bijlage 2. Gelet op hetgeen in 2.4.4. is overwogen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de zichtlijnen een beperkte betekenis toekomt. Een verdergaande bescherming, zoals appellanten wensen, heeft verweerder dan ook niet nodig behoeven te achten.
2.4.6. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van de vereniging “Belangenvereniging BW-laan Even Nummers” is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004