ECLI:NL:RVS:2004:AR5826

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402674/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • R.H. Lauwaars
  • J.J.C. Voorhoeve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan Landgoed Linde door college van burgemeester en wethouders van De Wolden

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het wijzigingsplan 'wijziging van het bestemmingsplan Landgoed Linde' door het college van burgemeester en wethouders van De Wolden. Het college heeft op 11 november 2003 het wijzigingsplan vastgesteld, waarna de goedkeuring door de gedeputeerde staten van Drenthe op 6 februari 2004 volgde. Appellante heeft op 31 maart 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit, met aanvullende gronden op 27 april 2004. De zaak is behandeld op 14 september 2004, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat en de verweerder vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de provincie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling overweegt dat de goedkeuring van het wijzigingsplan alleen kan worden vernietigd als de beoordelingsmarges van de verweerder zijn overschreden of het recht onjuist is toegepast. Appellante stelt dat de goedkeuring onterecht is verleend, omdat de bestemming 'Landgoed' bosaanplant mogelijk maakt, wat zou leiden tot hinder voor aangrenzende percelen. De verweerder heeft echter gesteld dat het plan past binnen de wijzigingsregeling en in overeenstemming is met het provinciale beleid. De Afdeling concludeert dat de appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, omdat er geen beroep is ingesteld tegen het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat de bestemming 'Nieuw Landgoed' heeft gegeven aan het perceel.

De Afdeling verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor het plandeel met de bestemming 'Landgoed' en ongegrond voor het overige. De beslissing is genomen in naam der Koningin en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 november 2004.

Uitspraak

200402674/1.
Datum uitspraak: 17 november 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Wolden het wijzigingsplan "wijziging van het bestemmingsplan Landgoed Linde" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 februari 2004, kenmerk RW/A8/2003010765, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 april 2004.
Bij brief van 24 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2004, waar appellante, bijgestaan door mr. G.J.R. Lutje Schipholt, en verweerder, vertegenwoordigd door E. Saathof, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar het college van burgemeester en wethouders van De Wolden, vertegenwoordigd door ing. G.A. Ebels, ambtenaar van de gemeente, en [partij], bijgestaan door mr. J.J. Nicolaas, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het wijzigingsplan strekt tot wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied" uit het bestemmingsplan "Landgoed Linde" in de bestemming "Landgoed" voor een perceel ten zuidwesten van de Linderweg.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij stelt daartoe dat de in het plan voorziene bestemming "Landgoed" bosaanplant mogelijk maakt, waardoor schaduwwerking en andere hinder zal optreden op en grondwater onttrokken wordt aan naastgelegen percelen. Voorts wijst zij erop dat het plan in strijd is met het streekplan en met het gemeentelijke beleid ten aanzien van bos. Daarnaast stelt zij dat geen zorgvuldig toedelingsonderzoek heeft plaatsgevonden. Hierdoor is volgens appellante bovendien niet voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Landgoed Linde".
2.4.    Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestemmingswijziging ruimtelijk gezien inpasbaar en aanvaardbaar is. Volgens het college heeft een toedelingsonderzoek plaatsgevonden waaruit blijkt dat een verlegging van de kavel niet wordt voorgestaan.
2.5.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan past binnen de wijzigingsregeling van het bestemmingsplan "Landgoed Linde" en in overeenstemming is met het provinciale beleid voor het gebied. Bosaanplant op deze plek zorgt voor een versterking van de opstrekkende structuur, aldus verweerder. Hij stelt daarnaast dat door het aanhouden van een beplantingsvrije zone niet te verwachten is dat in ernstige mate schaduwwerking zal optreden op aangrenzende percelen. Voorts wijst verweerder er op dat de Landinrichtingscommissie geen verlegging van het perceel in het kader van ruilverkaveling voorstaat en dat zij kan instemmen met de bosaanplant.
2.6.    De Afdeling ziet zich vooreerst voor de vraag gesteld in hoeverre appellante nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
Bij besluit van 30 oktober 2003 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld. Het perceel dat in dit wijzigingsplan aan de orde is, heeft in dat bestemmingsplan de bestemming "Nieuw Landgoed" gekregen die nagenoeg overeenstemt met de bestemming "Landgoed" van het wijzigingsplan. Bij besluit van 15 juni 2004 heeft verweerder het plandeel met deze bestemming goedgekeurd voorzover dit betrekking heeft op ongeveer een derde deel van het perceel. Aan de rest van het plandeel heeft verweerder goedkeuring onthouden omdat op de plankaart niet is aangegeven dat het een hydrologisch aandachtsgebied betreft.
Appellante heeft geen beroep tegen dit besluit ingesteld en is evenmin bij de raad opgekomen tegen het ontwerpplan of bij verweerder tegen het door de raad vastgestelde plan. Weliswaar zijn tegen het besluit beroepen bij de Afdeling aanhangig, maar deze beroepen betreffen andere percelen.
Nu met betrekking tot het perceel geen beroep tegen het bestemmingsplan "Buitengebied" is ingesteld, heeft appellante geen belang bij het alsnog onthouden van goedkeuring aan het wijzigingsplan voorzover het het plandeel betreft dat ziet op het gedeelte van het perceel dat in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "Nieuw Landgoed" heeft gekregen en dat verweerder bij besluit van 15 juni 2004 heeft goedgekeurd. Hieraan kan niet afdoen dat het college van burgemeester en wethouders in zijn brief van 17 november 2003 heeft aangegeven dat het bestemmingsplan "Buitengebied" door middel van een artikel 30-plan zal worden aangepast indien het perceel in de aan de orde zijnde procedure betreffende het wijzigingsplan niet wordt bestemd tot "Landgoed".
Gezien het voorgaande heeft appellante in zoverre geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.7.    Ingevolge artikel 9 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landgoed Linde" kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch gebied" wordt gewijzigd in de bestemming "Landgoed", mits na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de bepalingen van artikel 4 van toepassing zijn, met uitzondering van de bepalingen in lid A sub 1 en 2 onder a. In de beschrijving in hoofdlijnen is onder meer bepaald dat een gedeelte van het landgoed met een oppervlakte van ongeveer 5 hectare vooralsnog niet zal worden verwezenlijkt, maar te zijner tijd zal worden ontwikkeld. Blijkens de toelichting op het bestemmingsplan is de reden dat het perceel in dat plan bestemd is tot "Agrarisch gebied" en niet tot "Landgoed" daarin gelegen dat het perceel ten tijde van de betreffende planprocedure mogelijk in aanmerking kwam voor ruilverkaveling.
De Afdeling overweegt dat met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd. Dit neemt niet weg dat het bij een wijziging gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht, zodat het college van burgemeester en wethouders een zekere beleidsvrijheid heeft ten aanzien van de vraag of en, zo ja, op welke wijze van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
Gelet op het voorgaande is de beleidsvrijheid van het college en van verweerder in dit geval niet groot.
2.8.    De Afdeling stelt vast dat in de voorschriften van het bestemmingsplan "Landgoed Linde" niet als wijzigingsvoorwaarde wordt gesteld dat een toedelingsonderzoek heeft plaatsgevonden. Weliswaar staat in de toelichting bij dit bestemmingsplan dat de ruilverkavelingscommissie een dergelijk onderzoek zal opstarten, maar aan de plantoelichting komt geen bindende betekenis toe. Reeds hierom heeft verweerder in zoverre niet behoeven te concluderen dat niet aan de wijzigingsregeling is voldaan.
2.9.    Voorzover appellante stelt dat het toedelingsonderzoek niet of niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat de Landinrichtingscommissie nooit met de diverse partijen die kavels hebben in het gebied, heeft gesproken over de mogelijkheid van een ruiling, overweegt de Afdeling het volgende.
De Landinrichtingscommissie heeft per brief van 25 april 2003 medegedeeld dat zij haar eerder genomen besluit om het perceel in te richten als landgoed, waarbij verlegging van de kavel niet wordt voorgestaan, handhaaft. Daarnaast heeft de commissie per brief van 26 januari 2004 een aanvullende toelichting gegeven op de gevolgde procedure. In deze brief geeft zij aan dat binnen de commissie de mogelijkheden van ruiling van kavels met betrekking tot de invulling van het landgoed Linde zijn onderzocht, waarbij toekomstige toedeling en eventuele wensen van direct betrokkenen voorzover mogelijk en bekend, zijn meegenomen. De commissie heeft bij haar besluitvorming de procedure gevolgd zoals deze is voorgeschreven in de Landinrichtingswet. Het onderzoek en de afweging van de betrokken belangen heeft niet geleid tot verlegging van kavels, omdat naar de overtuiging van de commissie realisatie van het landgoed geen ernstige belemmering voor de verwezenlijking van het landinrichtingsplan met zich brengt, zo stelt de commissie in haar brief.
Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat het toedelingsonderzoek niet zorgvuldig is verricht.
De omstandigheid dat een door appellante gewenste ruilverkaveling als gevolg van de bestemmingswijziging geen doorgang kan vinden, kan aan dit oordeel niet af doen.
2.10.    Het plangebied behoort tot het gebied dat op de functiekaart van het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (hierna: het POP) is aangeduid als Zone II. Voor gebieden behorend tot deze zone is als beleid in het POP neergelegd dat uitoefening van grondgebonden landbouw voorop staat. Tevens wordt gestreefd naar het instandhouden van de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorische hoofdstructuur alsmede de mogelijkheden voor recreatief medegebruik.
Ingevolge artikel 4, onder A.3, van de planvoorschriften, zijn gronden met de bestemming "Landgoed" onder meer bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden en in beperkte mate voor agrarisch medegebruik en dagrecreatief medegebruik.
Verweerder heeft gelet op deze bestemmingsomschrijving geen reden behoeven te zien appellante te volgen in haar stelling dat het plan in strijd is met het beleid voor het gebied zoals vastgelegd in het POP.
2.11.    Volgens de gemeentelijke beleidsnotitie Nieuwe landgoederen in het buitengebied van de gemeente De Wolden van 19 november 1999 ligt het perceel in een optiegebied voor landgoedontwikkeling. Deze gebieden zijn volgens de notitie interessant om de verwezenlijking van landgoederen toe te staan. Voor dit optiegebied is als beleid neergelegd dat landgoederen zo dienen te worden vormgegeven dat ze passen in de langgerekte kavelstructuur van het landschap. Een landgoed in dit gebied zou kunnen zorgen voor een versterking van de in het gebied liggende ecologische verbindingszone en vergroting van het areaal voor bos en natuur, aldus de notitie.
Volgens de gemeentelijke beleidsnotitie Blijvend bos in gemeente De Wolden van 15 mei 2003 ligt het perceel in een gebied waarvoor de strategie "in principe niet, tenzij…" geldt. Deze gebieden hebben een hoge landschappelijke waarde en blijvend bos wordt in deze gebieden in principe niet toegestaan. De aanleg van bos is mogelijk, mits voldaan wordt aan per deelgebied beschreven criteria en mits de bosaanleg een grote meerwaarde met zich brengt. Voor het deelgebied waar het perceel ligt is als beleid in het plan neergelegd dat bosaanleg geen mogelijkheid is, tenzij het een meerwaarde betekent voor de landschappelijke context en/of ecologische structuur en geen afbreuk doet aan de sterke agrarische functie.
Ter zitting heeft de gemeente gesteld dat de notitie Blijvend bos in gemeente De Wolden geen betrekking heeft op bos dat deel uitmaakt van een landgoed omdat voor het beleid inzake landgoederen de meer specifieke beleidsnotitie Nieuwe landgoederen in het buitengebied van de gemeente De Wolden geldt. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist. De notitie Blijvend bos in gemeente De Wolden kan dan ook niet in de weg staan aan de aanleg van het in het plan voorziene bos.
Nu voorts de aanleg van een landgoed ter plaatse in overeenstemming is met het bepaalde in de gemeentelijke beleidsnotitie Nieuwe landgoederen in het buitengebied, heeft verweerder geen reden behoeven te zien het plan in strijd met het gemeentelijke beleid te achten.
2.12.    Op het wijzigingsplan zijn de voorschriften van het bestemmingsplan "Landgoed Linde" van toepassing. In de beschrijving in hoofdlijnen van artikel 3 van deze voorschriften is beschreven hoe de aan de gronden toegekende doeleinden zullen worden nagestreefd. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder 1.5., dienen de afstanden van de in te planten bos- en houtopstanden ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens te variëren tussen twee en tien meter. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen ernstige schaduwwerking op de naastgelegen percelen zal optreden.
Voorzover appellante stelt dat als gevolg van de in het plan voorziene mogelijkheid tot bosaanleg hinder zal optreden op de naastgelegen percelen, onder meer in de vorm van onttrekking van grondwater, verhoogde onkruiddruk en een toename van het aantal insecten, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is geworden dat deze hinder zo ernstig zal zijn dat verweerder daaraan niet voorbij heeft kunnen gaan. Verweerder heeft, in aanmerking nemend dat het plan tevens positieve effecten heeft, zoals een versterking van de opstrekkende structuur ter plaatse en van de biotoop van de das, in redelijkheid minder gewicht kunnen toekennen aan het belang van uitblijven van eventuele door het plan veroorzaakte hinder op naburige percelen.
2.13.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het betreft het plandeel met de bestemming "Landgoed", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Klein
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004.
317-448.