ECLI:NL:RVS:2004:AR5834

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307387/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • R.H. Lauwaars
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • A.M.E.A. Neuwahl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan N201 vastgesteld door gemeenteraad van Amstelveen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "N201" dat op 12 maart 2003 door de gemeenteraad van Amstelveen is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft op 7 oktober 2003 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, maar tegen deze goedkeuring zijn verschillende beroepen ingesteld door appellanten, waaronder bewoners en de gemeenteraad zelf. De appellanten betogen dat de gemeenteraad niet adequaat heeft gereageerd op hun zienswijzen en dat er onduidelijkheden zijn over de uitvoerbaarheid van het plan, met name met betrekking tot de verkeerssituatie en de impact op de leefomgeving.

De Raad van State heeft de zaak op 2 augustus 2004 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de gemeenteraad de vragen van appellanten tijdens de hoorzitting niet heeft beantwoord, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen. Daarnaast heeft de Afdeling vastgesteld dat de goedkeuring van bepaalde artikelen van de planvoorschriften onterecht is verleend, omdat deze niet voldoen aan de eisen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985).

De Raad van State heeft het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland gedeeltelijk vernietigd en goedkeuring verleend aan enkele onderdelen van het bestemmingsplan, terwijl andere onderdelen zijn afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak om de belangen van betrokkenen in acht te nemen bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De proceskosten zijn toegewezen aan de appellanten die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

200307387/1.
Datum uitspraak: 17 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], gevestigd te [woonplaats],
3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4.    de gemeenteraad van Amstelveen (hierna: de gemeenteraad),
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Amstelveen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 januari 2003, het bestemmingsplan "N201" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 oktober 2003, kenmerk 2003-13260, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 6 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2003, [appellant sub 2] bij brief van 5 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2003, [appellant sub 3] bij brief van 10 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2003, en de gemeenteraad per fax van 25 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2003, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft haar beroep aangevuld per fax van 8 december 2003. [appellant sub 2] heeft haar beroep aangevuld per fax van 26 november 2003 en per fax van 8 december 2003.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 april 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 1] en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2004, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.R. de Jongh, gemachtigde, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.P. van Delden, advocaat te Leiden, [appellant sub 3], bijgestaan door U. Geeling, gemachtigde, de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. R.M. Deuling en E. de Valk, ambtenaren van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo en J.A. Oortman Gerlings, ambtenaren van de provincie, en bijgestaan door drs. ir. D. A. Boddeke, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet onder meer in de omlegging van de provinciale weg N201 tussen de Legmeerdijk en de Amstel. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
Formeel bezwaar
2.3.    [appellant sub 1] stelt in beroep dat de door haar gestelde vragen tijdens de hoorzitting van 21 januari 2003 ten onrechte niet zijn beantwoord door de gemeenteraad.
2.3.1.    Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder d, van de WRO stelt de gemeenteraad degenen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.  Appellante is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze op een hoorzitting nader mondeling toe te lichten en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Voorts is niet gebleken dat de zienswijze en de mondelinge toelichting hierop niet door de gemeenteraad zijn betrokken bij de vaststelling van het plan.
Onthouding van goedkeuring
2.4.    De gemeenteraad stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 4, zesde lid, onder a, van de planvoorschriften.
2.4.1.    Uit de stukken is gebleken dat verweerder per abuis goedkeuring heeft onthouden aan artikel 4, zesde lid, onder a, van de planvoorschriften. Hij heeft beoogd slechts goedkeuring te onthouden aan artikel 4, zesde lid, onder b, van de planvoorschriften. Ter zitting is dit door verweerder bevestigd.
2.4.2.    Door goedkeuring te onthouden aan artikel 4, zesde lid, onder a, van de planvoorschriften is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan artikel 4, zesde lid, onder a, van de planvoorschriften. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding zelf voorziend goedkeuring te verlenen aan artikel 4, zesde lid, onder a, van de planvoorschriften.
2.5.    De gemeenteraad kan zich daarnaast niet verenigen met de onthouding van goedkeuring aan artikel 12, tweede lid, onder g, van de planvoorschriften, aangezien verweerder naar zijn mening ten onrechte heeft nagelaten aan te geven in hoeverre het planvoorschrift aangepast dient te worden in verband met de plicht tot het vaststellen van een nieuw plan ingevolge artikel 30 van de WRO.
2.5.1.    Verweerder heeft aan het bovenstaande planvoorschrift goedkeuring onthouden omdat het enkel voorziet in voetgangers- en fietstunnels onder de N201. Ook andere oplossingen dienen volgens verweerder mogelijk gemaakt te worden.
2.5.2.    Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO, voorzover hier van belang, rust op de gemeenteraad de verplichting, indien gedeputeerde staten geheel of gedeeltelijk goedkeuring hebben onthouden aan een vastgesteld plan, een nieuw plan vast te stellen, waarbij het besluit van gedeputeerde staten in acht wordt genomen.
2.5.3.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, werken burgemeester en wethouders de bestemming “Uit te werken Verkeersdoeleinden” overeenkomstig artikel 11 van de WRO uit met inachtneming van het realiseren van voetgangers- en fietstunnels onder de N201 bij de Noordammerweg, Bovenkerkerweg en Middenweg.
2.5.4.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting kan verweerder zich niet verenigen met het bovenstaande planvoorschrift omdat hij niet alleen ongelijkvloerse maar tevens gelijkvloerse oversteekplaatsen wenselijk acht. De Afdeling is van oordeel dat dit standpunt van verweerder uit de strekking van het voorschrift en de onthouding van goedkeuring in samenhang gelezen voldoende duidelijk volgt. Het beroep van de gemeenteraad is in zoverre ongegrond.
2.6.    De gemeenteraad stelt voorts in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming “Uit te werken bestemming verkeersdoeleinden” dat voorziet in de aansluiting van de voorziene N201 op de Zijdelweg. Daartoe voert hij aan dat deze onthouding van goedkeuring volgens hem dermate onduidelijk is dat als gevolg hiervan niet voldaan kan worden aan de verplichting ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO en derhalve een rechtsonzekere situatie ontstaat.
2.6.1.    Aan het bovengenoemde plandeel heeft verweerder goedkeuring onthouden omdat nog onderzoek gaande was naar de kruising van de N201 met de Zijdelweg. Het onderzoek betrof varianten die mogelijk niet passen binnen het op de plankaart aangegeven ruimtebeslag. Mede gelet op de mogelijkheid om ingevolge artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met verweerder is de Afdeling van oordeel dat zich in dit geval geen rechtsonzekere situatie voordoet en dat voldaan kan worden aan de verplichting ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO. Overigens is ter zitting gebleken dat verweerder een gelijkvloerse kruising met verkeerslichten wenselijk acht. Het beroep van de gemeenteraad is in zoverre ongegrond.
Artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften
2.7.    [appellant sub 3] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften. Daartoe voert hij aan dat de in dit lid opgenomen bebouwingsvoorschriften niet toereikend zijn met betrekking tot de reeds bestaande bebouwing op het volkstuincomplex. Hij wenst bebouwingsvoorschriften die aansluiten bij het feitelijke gebruik van de gronden.
2.7.1.    Verweerder heeft geen reden gezien artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht. Hij stemt in met het standpunt van de gemeenteraad dat er geen redenen zijn om de bebouwingsvoorschriften uit het bestemmingsplan “Landelijk gebied” niet over te nemen in dit plan.
2.7.2.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) rust op het college van burgemeester en wethouders de verplichting om ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gemeentelijke gebied onderzoek te verrichten naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Hieruit volgt dat in het kader van de voorbereiding en vaststelling van een bestemmingsplan op het gemeentebestuur de verplichting rust tot het verrichten van het benodigde onderzoek.
2.7.3.    Vast staat dat de reeds bestaande bebouwing op het volkstuincomplex, voorzover deze afwijkt van het in dit plan bepaalde, ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften onder het algemene overgangsrecht valt. Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad de bebouwingsvoorschriften voor het volkstuincomplex uit het vorige plan heeft overgenomen omdat voor een nader onderzoek naar de noodzaak voor wijziging van deze voorschriften geen tijd meer was. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de gemeenteraad bereid is tot overleg, als gevolg waarvan een wijziging van de bebouwingsvoorschriften niet is uitgesloten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad dat er geen redenen zijn om de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan “Landelijk gebied” niet over te nemen in het plan.
2.7.4.    Door het bestreden planvoorschrift goed te keuren heeft verweerder miskend dat op dit punt geen onderzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het Bro 1985 heeft plaatsgevonden. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 9, eerste lid, van het Bro 1985 dient te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften. Nu dit tot gevolg heeft dat in het plan bepalingen omtrent de maximale bouwhoogte en oppervlakte komen te vervallen ziet de Afdeling tevens aanleiding de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Groen” voorzien van de aanduiding “bestemmingsvlak als bedoeld in artikel 7, eerste lid” te vernietigen. Gelet op het voorgaande behoeven de overige bezwaren van [appellant sub 3] geen bespreking meer.
“Uit te werken bestemming Verkeersdoeleinden”
2.8.    [appellanten sub 1 en sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte grotendeels goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming “Uit te werken bestemming Verkeersdoeleinden”. Zij zijn van mening dat de uitvoerbaarheid van deze plandelen onvoldoende vast staat. Ten onrechte zou geen ontheffing ingevolge artikel 75 van de Flora- en faunawet zijn aangevraagd in verband met het voorkomen van de rugstreeppad in het plangebied. Evenmin zou duidelijk zijn of en op welke wijze de gronden van de Firma, voorzover deze benodigd zijn voor de omlegging van de N201, door de gemeente zullen worden verworven. Zij voeren voorts aan dat de bij de bestemming gegeven uitwerkingsregels ten onrechte niet voorzien in een definitief tracé van de N201 en een dwarsprofiel dan wel het aantal rijstroken.[appellant sub 1] voert aan dat ook ten onrechte niet is voorzien in het tracé van de parallelweg, die het plan mogelijk maakt. Tot slot vrezen appellanten een ernstige aantasting van hun leefomgeving en bedrijfsvoering.
2.8.1.    Verweerder heeft geen reden gezien de bestreden plandelen in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft deze goedgekeurd. Hij heeft in verband met de aanwezige beschermde inheemse diersoorten in het bestreden besluit gesteld dat de ontheffing ingevolge artikel 75, vierde lid, van de Flora- en faunawet naar verwachting zal zijn verleend voordat het plan tot uitvoering gebracht zal worden.
2.8.2.     Uit onder meer het deskundigenbericht blijkt dat in augustus 2001 het rapport “Provincie Noord-Holland, Rapportage N201 en de Habitatrichtlijn” is verschenen. Voorts is door adviesbureau Mertens, Bureau voor natuur, ruimtelijke ordening en ecotoxicologie, in het voorjaar en de zomer van 2003 een inventarisatie uitgevoerd naar de natuurwaarden in het plangebied, hetgeen heeft geleid tot het rapport “Natuurwaarden van de nieuwe N201-zone in Hoofddorp en Uithoorn”. Niet is gebleken dat de rapporten in onderlinge samenhang bezien zodanige gebreken vertonen dat verweerder hier niet van kon uitgaan.                       Blijkens de onderzoeken komen in het plangebied enkele beschermde inheemse diersoorten voor. De aanwezigheid van de rugstreeppad in het plangebied blijkt echter niet uit deze onderzoeken. Appellanten hebben de aanwezigheid van de rugstreeppad in het plangebied evenmin aannemelijk gemaakt. Dat de rugstreeppad blijkens het voor het gehele tracé van de N201 opgestelde milieueffectrapport in de Bovenkerkerpolder voorkomt brengt niet met zich dat er van uitgegaan moet worden dat deze soort ook in het plangebied voorkomt.
2.8.3.     Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij het nemen van zijn besluit voldoende heeft bezien of de bestreden plandelen zonder daarbij in strijd te handelen met het bepaalde in de Flora- en faunawet uitvoerbaar zijn. Voorzover gewezen wordt op eventuele gebreken aan de op 29 maart 2004 verleende ontheffing overweegt de Afdeling dat de ontheffing als zodanig niet in deze procedure aan de orde is.
2.8.4.    De gronden van de Firma liggen grotendeels buiten het plangebied. Ten aanzien van het deel van de gronden van de Firma dat in het plangebied ligt, is gebleken dat deze gronden niet zijn benodigd voor de verwezenlijking van het bovengenoemde plandeel. Als gevolg hiervan zal dan ook niet overgegaan worden tot verwerving van deze gronden.
2.8.5.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitvoerbaarheid van de plandelen met de bestemming “Uit te werken bestemming Verkeersdoeleinden” aannemelijk is.
2.8.6.    Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover van belang, zijn de op de plankaart met “Uit te werken bestemming Verkeersdoeleinden” aangegeven gronden, bestemd voor:                         a. Rijwegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen en waterpartijen;                                         b. Weg- en waterbouwkundige constructies;                         c. Geluidswerende voorzieningen;                        Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de voorschriften, voorzover hier van belang, werken burgemeester en wethouders de bestemming overeenkomstig artikel 11 van de WRO uit met inachtneming van de volgende bepalingen:                                                   a. (…);                                                  b. (…);                                                  c. (…);                                                       d. Weggedeelte vanaf aansluiting omleiding Aalsmeer tot Zijdelweg uitvoeren als 2x2-strooksweg met een reservering voor 2x3-strooksweg inclusief kunstwerken;                                             e. Weggedeelte Zijdelweg tot A2 uitvoeren als 2x1-strooksweg;
2.8.7.     Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, van het Bro 1985, voorzover hier van belang, geeft een bestemmingsplan, voorzover de uitvoering van de Wet geluidhinder zulks vereist, aan:                        a. de ligging en afmetingen van woningen en gebouwen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;                  b. de functie van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel dan wel het aantal rijstroken daarvan.                         Ingevolge artikel 15, tweede lid, van het Bro 1985, voorzover hier van belang, kan in afwijking van het eerste lid, voorzover een bestemmingsplan op grond van artikel 11 van de WRO moet worden uitgewerkt, worden volstaan met het aangeven van de voor woningen en gebouwen als bedoeld in het eerste lid ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, welke bij de uitwerking van het plan in acht moet worden genomen.
2.8.8.    Uit artikel 12, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften volgt dat het maximale aantal rijstroken voor het weggedeelte Zijdelweg tot de A2 vaststaat. Uit artikel 12, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften volgt dat voor het weggedeelte vanaf de ontsluiting Aalsmeer tot de Zijdelweg een reservering is opgenomen voor een 2x3-strooksweg. Ten aanzien van dit weggedeelte is zowel een 2x2-strooksweg als een 2x3-strooksweg mogelijk en staat het aantal rijstroken in zoverre niet vast. Evenmin staat het dwarsprofiel van dit weggedeelte vast. Voorts stelt de Afdeling vast dat naast de N201, zoals voorzien in dit plan, een parallelweg mogelijk is. Ook is niet voorzien in het dwarsprofiel of het aantal rijstroken van deze parallelweg.
2.8.9.    Ten aanzien van de woningen en gebouwen binnen de zone van de voorziene N201, wat betreft het weggedeelte ontsluiting Aalsmeer tot de Zijdelweg, is de hoogst toelaatbare geluidsbelasting, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van het Bro 1985, niet in het plan aangegeven. Evenmin is dit het geval ten aanzien van woningen en gebouwen binnen de zone van de parallelweg.
2.8.10.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 15 van het Bro 1985, voorzover het betreft de goedgekeurde plandelen met de bestemming “Uit te werken bestemming Verkeersdoeleinden”.
2.8.11.    Uit de stukken blijkt voorts dat onderzoek is uitgevoerd naar de te verwachten geluidsbelasting van de voorziene N201 op de omgeving. In het akoestisch onderzoek van “Raadgevende Ingenieurs Bureau DGMR” is voor het weggedeelte vanaf de ontsluiting Aalsmeer tot de Zijdelweg slechts rekening gehouden met een 2x2-strooksweg. Voor het weggedeelte van de Zijdelweg tot de A2 is rekening gehouden met een 2x1-strooksweg. Met de mogelijkheid van de aanleg van een parallelweg naast de voorziene N201 is geen rekening gehouden.
2.8.12.    Voorts is blijkens het onderzoek van “DHV Milieu en infrastructuur” onderzoek gedaan naar de te verwachten effecten van de N201 op de luchtkwaliteit. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 22 september 2004, (no.
200307780/1) zijn de kwaliteitsnormen van het Besluit luchtkwaliteit gesteld ter bescherming van de kwaliteit van de buitenlucht in zijn algemeenheid. Dit is bij het bovenstaande onderzoek miskend. Niet kan worden volstaan met onderzoek naar de luchtkwaliteit bij kwetsbare objecten, zoals in dit geval is geschied. Het onderzoek heeft bovendien betrekking op de te verwachten luchtkwaliteit in 2010. Als gevolg hiervan is ten onrechte voorbijgegaan aan de grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) die met ingang van 1 januari 2005 in acht moet worden genomen. Voorts is in het onderzoek slechts rekening gehouden met de aanleg van de N201, zoals opgenomen in het zogenoemde “Regioakkoord Masterplan N201+”. Hierin wordt slechts uitgegaan van een 2x2-strooksweg voor het weggedeelte vanaf de ontsluiting Aalsmeer tot de Zijdelweg en een 2x1-strooksweg voor het weggedeelte van de Zijdelweg tot de A2. Met de mogelijkheid van de aanleg van een parallelweg naast de voorziene N201 is evenmin rekening gehouden.
2.8.13.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder deze onderzoeken ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre tevens is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.8.14.     De beroepen van [appellanten sub 1 en sub 2] zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 15 van het Bro 1985 dient te worden vernietigd, voorzover het betreft de goedgekeurde plandelen met de bestemming “Uit te werken bestemming Verkeersdoeleinden”. Aangezien rechtens nog maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding goedkeuring te onthouden aan deze plandelen.
2.8.15.    In verband met het vorenstaande behoeft hetgeen [appellanten sub 1 en sub 2] overigens aanvoeren geen behandeling.
2.9.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellanten sub 1 en sub 2] te worden veroordeeld. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is bij [appellant sub 3] en de gemeenteraad van Amstelveen niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de gemeenteraad van Amstelveen gedeeltelijk en het beroep van [appellant sub 3] geheel gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 7 oktober 2003, kenmerk 2003-13260, voorzover verweerder daarbij:
a.    goedkeuring heeft onthouden aan artikel 4, zesde lid, onder a, van de planvoorschriften;
b.    goedkeuring heeft verleend aan artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften en het plandeel met de bestemming “Groen” voorzien van de aanduiding “bestemmingsvlak als bedoeld in artikel 7, eerste lid”, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
c.    goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming “Uit te werken bestemming Verkeersdoeleinden”;
III.    verleent goedkeuring aan het planonderdeel onder II.a;
IV.    onthoudt goedkeuring aan de plandelen onder II.c.;
V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit onder II.a. en II.c. is vernietigd;
VI.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de gemeenteraad van Amstelveen voor het overige ongegrond;
VII.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten (€ 644,00 voor [appellant sub 1] en € 905,80 voor [appellant sub 2]; de bedragen dienen door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan appellanten;
VIII.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan de hieronder genoemde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00 voor [appellant sub 1], € 232,00 voor [appellant sub 2], € 116,00 voor [appellant sub 3] en € 232,00 voor de gemeenteraad van Amstelveen) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton    w.g. Neuwahl
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004
280-459.