200402813/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. Wijkvereniging Duttendel en Wittebrug, gevestigd te Den Haag
2. [appellanten sub 2], allen wonend in Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 februari 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 4 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan de Rijksgebouwendienst bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw ten behoeve van een justitiële jeugdinrichting voor nachtdetentie op het perceel kadastraal bekend gemeente Den Haag, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie].
Bij besluit van 14 maart 2003 heeft het college de door appellanten daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2004, verzonden op 26 februari 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de door appellanten daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellante sub 1 bij brief van 1 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2004, en appellanten sub 2 bij brief van 6 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2004, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. C.G. Meeder, advocaat te Den Haag, appellanten sub 2 in persoon, bijgestaan door mr. S. Biesheuvel en het college, vertegenwoordigd door drs. M. Houtman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is de Rijksgebouwendienst, vertegenwoordigd door ing. H.W. Kliffen en ing. A.H. van Westbroek daar gehoord.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Belgisch Park" geldt ter plaatse de bestemming "Bijzondere doeleinden – strafgevangenis en huis van bewaring (BD-SG/HB)".
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de gronden, welke blijkens de kaart als zodanig zijn aangewezen, bestemd voor een strafgevangenis en huizen van bewaring alsmede een penitentiair ziekenhuis, met daarbij behorende voorzieningen, dienstwoningen, bijgebouwen, in de bestemming passende andere bouwwerken, tuinen en erven, waaronder parkeergelegenheid.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met bovengenoemde bestemming.
Dat betoog faalt. Evenals de rechtbank acht de Afdeling niet aannemelijk dat met het planvoorschrift is beoogd een uitputtende opsomming te geven van de ter plaatse geoorloofde vormen van detentie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat van de zijde van het Forensisch Centrum Teylingereind is aangegeven, waarmee het standpunt van de Minister van Justitie wordt onderschreven, dat het gaat om een in beginsel gesloten inrichting voor 24 geselecteerde jongeren, die onder strikte voorwaarden kunnen deelnemen aan een reeds gestarte opleiding of het verrichten van arbeid. De planvoorschriften noch de plantoelichting bieden aanknopingspunten voor het oordeel dat is beoogd op gronden met de bestemming "strafgevangenis en huis van bewaring" uitsluitend volledig gesloten inrichtingen toe te staan.
Dat voor jeugdinrichtingen een ander wettelijk regime geldt dan voor penitentiaire inrichtingen voor volwassenen en dat in de interne organisatie van het Ministerie van Justitie onderscheid wordt gemaakt tussen justitiële jeugdinrichtingen en reguliere gevangenissen doet, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, aan het vorenstaande niet af. Anders dan appellanten sub 2 betogen, is de omstandigheid dat het Forensisch Centrum Teylingereind een particuliere stichting is, in dit verband niet relevant. Het bouwplan is derhalve niet in strijd met de bestemming. De rechtbank is terecht tot datzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004