200408850/2.
Datum uitspraak: 17 november 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DSM Industrial Services B.V.", gevestigd te Geleen,
2. de besloten vennootschap naar Duits recht “Grillo-Werke Aktiengesellschaft”, gevestigd te Duisburg (Duitsland),
verzoeksters,
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 23 juli 2004, kenmerk NL 111223, heeft verweerder op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster sub 1 om 16.000.000 kilogram zwavelhoudend afval uit te voeren naar verzoekster sub 2 in Duitsland.
Bij besluit van 13 oktober 2004, kenmerk IMA 2004-41204, heeft verweerder de hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekster sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2004, en verzoekster sub 2 bij brief van 1 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2004, heeft verzoekster sub 1, bij brief van 1 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 november 2004, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door mr. F.J.C.M. de Kok, advocaat te Heerlen, en P.H.G. Verlinden en J.A. Janssen, gemachtigden, verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, en ing. J. Schulte, R. Ziegler, dr. K. Bunthoff en R. Renard, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Ahraoui en drs. S.A.N. Geerling, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft verzoekster sub 2 de grond met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op het door haar ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 23 juli 2004, kenmerk NL 111223, ingetrokken.
2.3. Verzoekster sub 1 heeft kennisgeving gedaan voornemens te zijn van 19 september 2004 tot en met 18 september 2005 16.000.000 kilogram zwavelhoudend afval over te brengen naar verzoekster sub 2 in Duitsland. De overbrenging heeft tot doel dat het zwavelhoudend afval bij verzoekster sub 2 wordt ingezet als brandstof voor een draaitrommeloven.
2.4. Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van het zwavelhoudend afval naar Duitsland, omdat hij van mening is dat er sprake is van een onjuiste indeling nu in de kennisgeving het doel van de overbrenging van de afvalstoffen als een handeling van nuttige toepassing is aangemerkt, terwijl het gaat om een handeling van verwijdering. Daartoe heeft verweerder gesteld dat in het onderhavige geval de draaitrommeloven is ontworpen met het oog op de verwijdering van afvalstoffen. Derhalve is in het onderhavige geval geen sprake van nuttige toepassing, aldus verweerder. Het feit dat bij de verbranding van de afvalstoffen de geproduceerde warmte geheel of gedeeltelijk wordt teruggewonnen kan hier niet aan afdoen. De terugwinning van warmte is dan slechts een neveneffect van een handeling die voornamelijk strekt tot verwijdering van de afvalstoffen, aldus verweerder. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting baseert hij zich hierbij op het arrest van 13 februari 2003 in de zaak C-458/00 (Jur. EG 2003, blz. I-01553; Commissie/Luxemburg) van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap.
2.5. Verzoeksters bestrijden dat sprake is van verwijdering. Zij betogen dat de onderhavige afvalstoffen ter vervanging van primaire brandstoffen als brandstof worden ingezet. Uit dit verbrandingsproces ontstaat zwavelgas dat vervolgens wordt gebruikt voor de productie van zwaveldioxide. De warmte die vrijkomt na de afkoeling van het ontstane zwavelgas wordt omgezet in stoom, die zowel voor de productie van stroom via stoomgeneratoren als voor de voorziening in benodigde warmte voor de productieprocessen in de gehele inrichting van verzoekster sub 2 wordt gebruikt. De energie wordt derhalve voor 100% benut, aldus verzoeksters. Volgens hen is in het onderhavige geval geen sprake van een verwijderingsinstallatie daar de draaitrommeloven uitsluitend bestemd is voor de productie van zwaveldioxide. Indien de onderhavige afvalstoffen en/of andere afvalstoffen niet voorhanden zouden zijn dan zou de zwaveldioxide met primaire grondstoffen moeten worden geproduceerd. Verzoeksters betogen dat sprake is van verbranding van afvalstoffen in een installatie welke als zwaveldioxide-centrale moet worden aangemerkt, waarbij de inzet van de onderhavige afvalstoffen plaatsvindt ten behoeve van energiewinning. Daarom is volgens verzoeksters in dit geval sprake van nuttige toepassing.
2.6. De Voorzitter overweegt dat bovenstaand aspect nader onderzoek vergt. De onderhavige procedure leent zich hier echter niet voor. De Voorzitter ziet, mede gelet op de betrokken belangen bij het kunnen uitvoeren van de voorgenomen overbrenging en nu niet is gebleken van zwaarwegende omstandigheden die zich tegen deze overbrenging verzetten, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, welke strekt tot schorsing van het bestreden besluit. Tevens ziet de Voorzitter hierin aanleiding het besluit in primo te schorsen. Het vorenstaande brengt mee dat er in zoverre geen beletsel is voor de uitvoer van de onderhavige afvalstoffen overeenkomstig het kennisgevingsformulier.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 oktober 2004, kenmerk IMA 2004-41204, en 23 juli 2004, kenmerk NL 111223;
II. veroordeelt de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00 voor verzoekster sub 1, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en tot een bedrag van € 644,00 voor verzoekster sub 2, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan verzoeksters;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster sub 1 en 2 het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00 voor verzoekster sub 1 en € 273,00 voor verzoekster sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004.