ECLI:NL:RVS:2004:AR6271

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407302/1 en 200407302/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de gemeente Utrecht inzake milieu-eisen voor horeca-inrichting

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door de besloten vennootschappen "Doenrade B.V." en "Le Clochard B.V." tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Dit besluit, genomen op 28 juli 2004, stelde nadere eisen aan de inrichting van de appellanten op het perceel Ridderhofstad 2 te Utrecht, krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. De appellanten hebben op 31 augustus 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak is behandeld op zitting op 28 oktober 2004, waar de appellanten werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. M. Nijenhuis, en de verweerder door mr. F. Kuiper en W.A. Bulthuis, beiden ambtenaar van de gemeente.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bestreden besluit correct is voorbereid en dat het beroep van de appellanten niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op het feit dat de appellanten geen bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, zoals vereist volgens artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer. De Voorzitter concludeert dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004.

Uitspraak

200407302/1 en 200407302/2.
Datum uitspraak: 17 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Doenrade B.V." en "Le Clochard B.V.”, respectievelijk gevestigd te Voerendaal en Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2004, kenmerk DSO 04.113913/Wm 3859, heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer nadere eisen gesteld voor de inrichting van appellanten op het perceel Ridderhofstad 2 te Utrecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 31 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2004, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 6 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2004, waar appellanten vertegenwoordigd door mr. M. Nijenhuis, advocaat te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Kuiper en W.A. Bulthuis, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu deze procedure volledig is gevolgd, moet een besluit krachtens artikel 3:14 van de Algemene wet bestuursrecht worden geacht te zijn genomen, zodat tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep op de Afdeling openstond.
2.2.    Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten hebben geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Anders dan appellanten hebben betoogd kan hun brief van 5 juli 2004 aan verweerder niet als zodanig worden geduid nu daarin slechts wordt vermeld dat een installatie in de inrichting zal worden gewijzigd om aan de normering te kunnen voldoen. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
2.3.    De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval een nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4.    Gezien het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk.
2.5.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004
312.