ECLI:NL:RVS:2004:AR6280

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408612/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W. van den Brink
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking erkenning periodieke keuringen door de RDW

Op 6 april 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW) de erkenning van verzoekster voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor voertuigen tot 3500 kg ingetrokken voor een periode van negen weken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 13 augustus 2004 door de RDW ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoekster op 22 oktober 2004 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 4 november 2004 behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. D.A.J. Sturhoofd, advocaat te Amsterdam, en de RDW door mr. R. Bal.

De Voorzitter oordeelde dat de intrekking van de erkenning was gebaseerd op de constatering dat een KIA met kenteken [A] niet op de juiste datum was afgemeld, maar dat in plaats daarvan een Suzuki met kenteken [B] was afgemeld. Verzoekster betwistte deze constatering en voerde aan dat de Suzuki pas op 18 november 2003 was gekeurd en afgemeld. De Voorzitter concludeerde dat de beschikbare gegevens onvoldoende duidelijkheid boden over een mogelijke overtreding door verzoekster van de voorschriften voor periodieke keuringen.

Gezien de belangenafweging, waarbij het belang van een juiste naleving van de regelgeving door de RDW werd afgewogen tegen de bedrijfseconomische belangen van verzoekster, oordeelde de Voorzitter dat de belangen van verzoekster voldoende spoedeisend en zwaarwegend waren. Daarom werd besloten om de besluiten van de RDW van 6 april en 13 augustus 2004 te schorsen. Tevens werd de RDW veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekster en tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 november 2004.

Uitspraak

200408612/2.
Datum uitspraak: 18 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 29 september 2004 in het geding tussen:
verzoekster
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan verzoekster verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor de duur van negen weken ingetrokken.
Bij besluit van 13 augustus 2004 heeft de RDW het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2004, verzonden op 30 september 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 november 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. D.A.J. Sturhoofd, advocaat te Amsterdam, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. R. Bal, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De intrekking is gebaseerd op de constatering van de RDW dat uit de ter zake beschikbare gegevens blijkt dat een KIA met het kenteken [A], waarvoor op 14 november 2003 een keuringsrapport is afgegeven, niet op die datum is afgemeld, maar dat in plaats daarvan een Suzuki met het kenteken [B] is afgemeld.
2.3.    Appellant bestrijdt de juistheid van die constatering. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de Suzuki met het genoemde kenteken eerst op 18 november 2003 is gekeurd en afgemeld. Deze Suzuki was bij appellante niet eerder gekeurd of in onderhoud geweest en de voor afmelding noodzakelijke gegevens, waaronder naast het kenteken ook het chassisnummer, waren bij haar niet eerder dan op die datum bekend. Appellant heeft deze stellingen onder meer gestaafd met een verklaring van de eigenaresse van de Suzuki.
2.4.    De Voorzitter is van oordeel dat de thans voorliggende gegevens geen uitsluitsel bieden omtrent de vraag of sprake is geweest van een overtreding door verzoekster van de ter zake van het uitvoeren van periodieke keuringen geldende voorschriften die intrekking van de ter zake verleende erkenning rechtvaardigde. De van de zijde van de RDW geuite veronderstelling dat wellicht per ongeluk op 14 november 2003 een verkeerd kenteken is opgegeven, waarna de daarbij behorende afmeldcode is verstrekt, miskent dat naast het kenteken ook het chassisnummer moet worden verstrekt. De beschikbare gegevens laten niet zien welk chassisnummer bij de afmelding is opgegeven.
2.5.    De beantwoording van de hiervoor vermelde vraag vergt nader onderzoek, waarvoor de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Gelet hierop acht de Voorzitter bij afweging van de betrokken belangen, waaronder in het bijzonder het belang van een juiste naleving van de toepasselijke regelgeving door de RDW tegenover de bedrijfseconomische belangen van verzoekster, die laatste belangen in dit geval voldoende spoedeisend en zwaarwegend om, in afwachting van de behandeling door de Afdeling, de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6.    De RDW dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer van 6 april 2004, VIZ2004/3039, en 13 augustus 2004, VIZ 2004/6242/4784;
II.    veroordeelt de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Dienst Wegverkeer te worden betaald aan verzoekster;
III.    gelast dat de Dienst Wegverkeer aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 409,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Koutstaal
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2004
383.