200402596/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank s'-Hertogenbosch van 29 januari 2004 in het geding tussen:
de burgemeester van Sint-Michielsgestel.
Bij besluit van 3 december 2002 heeft de burgemeester van Sint-Michielsgestel (hierna: de burgemeester) aan [vergunninghouder] vergunning verleend als bedoeld in artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 1996 van de gemeente Sint-Michielsgestel (hierna: de Apv) voor de exploitatie van de horecagelegenheid [Café] aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 31 oktober 2003 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2004, verzonden op 13 februari 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank s'-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 25 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief, bij de Afdeling ingekomen op 4 mei 2004, heeft [vergunninghouder], die op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld om als partij in het geding deel te nemen, een memorie ingediend.
Bij brief van 2 juni 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. J.M.C. de Kok, advocaat te Boxtel, de burgemeester, vertegenwoordigd door J.G.T. Lunenburg, ambtenaar bij de gemeente, en [vergunninghouder] in persoon zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Apv is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
2.2. Appellanten, omwonenden, voeren aan dat zij al meerdere jaren geluidsoverlast ondervinden van uit [café] afkomstige muziek en van bezoekers van het bij het café behorende terras. Daarnaast stellen zij overlast te ondervinden van bezoekers die het café tegen sluitingstijd verlaten. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter, aldus appellanten, het standpunt van de burgemeester dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de horeca-inrichting ten onrechte juist geacht.
2.3. Vooropgesteld wordt dat ingevolge het Besluit horeca, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer specifieke maatregelen dienen te worden getroffen om eventuele geluidsoverlast afkomstig van de inrichting te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan om handhaving van dat besluit worden verzocht.
Bij het nemen van een besluit op de aanvraag van [vergunninghouder] diende de burgemeester het belang van de openbare orde en in verband daarmee dat van de woon- en leefsituatie in de omgeving van [café] betrekken. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd rechtvaardigt niet de conclusie dat de vergunde exploitatie zal leiden tot een zodanige verstoring van de woon- en leefsituatie in de omgeving van het café en/of de openbare orde, dat de burgemeester niet in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen komen. De burgemeester heeft bij de beslissing op bezwaar weliswaar vastgesteld dat er klachten zijn geweest die erop wijzen dat sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat, maar hij heeft deze klachten, gelet op het advies dat hij ambtshalve bij de politie heeft ingewonnen en waaruit blijkt dat overlast vrijwel niet geconstateerd is, van onvoldoende gewicht kunnen achten om de vergunning alsnog te weigeren. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat aan de vergunning de nodige voorschriften zijn verbonden om een nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving te voorkomen, waarbij onder meer is bepaald dat het niet toegestaan is het - bij het café behorende - terras voor bezoekers nog geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven vanaf één uur vóór het voor het horecabedrijf geldende sluitingsuur, doch in elk geval niet later dan 24.00 uur. De voorzieningenrechter is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.4. Hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd in hoger beroep leidt evenmin tot een ander oordeel dan dat waartoe de voorzieningenrechter is gekomen.
2.5. Gelet op het verhandelde ter zitting komt het de Afdeling voor dat appellanten zich in principe kunnen vinden in de verleende exploitatievergunning en de daaraan verbonden voorschriften, maar dat zij vrezen dat die voorschriften nageleefd noch gehandhaafd zullen worden. Voorzover dit betoog van appellanten moet worden opgevat als een verzoek om handhaving van de vergunningvoorschriften kan daarop in het kader van dit geding, waar de vraag aan de orde is of het oordeel van de voorzieningenrechter dat de burgemeester in redelijkheid tot vergunningverlening kon overgaan al dan niet juist is, niet worden ingegaan. Dit laat onverlet dat appellanten, indien de voorschriften waaronder de exploitatievergunning is verleend worden overtreden, bij de burgemeester een verzoek kunnen indienen om handhaving van die voorschriften door toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Peute
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004