ECLI:NL:RVS:2004:AR6288

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409157/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.A. Hoovers-Backaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldig verklaring

Op 3 mei 2004 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgesteld dat de verzoeker niet geschikt is voor het besturen van motorrijtuigen van alle categorieën, waarna diens rijbewijs ongeldig werd verklaard. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 13 september 2004 door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de verzoeker op 11 november 2004 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn rijbewijs geldig zou blijven totdat er een uitspraak in de bodemprocedure zou zijn gedaan.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 12 november 2004 behandeld. Tijdens de zitting was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het CBR was vertegenwoordigd door een medewerker. De Voorzitter overwoog dat een besluit uitvoerbaar is, ook als daartegen rechtsmiddelen zijn aangewend. In dit geval was er geen reden om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam niet in stand zou blijven. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De beslissing werd op 19 november 2004 in het openbaar uitgesproken. De Voorzitter, mr. R.W.L. Loeb, en de ambtenaar van Staat, mr. J.A. Hoovers-Backaert, hebben de uitspraak vastgesteld. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

200409157/2.
Datum uitspraak: 19 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2004 in het geding tussen:
verzoeker
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, als rechtsopvolger van de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2004 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) vastgesteld dat verzoeker niet geschikt is voor het besturen van motorrijtuigen van alle categorieën en diens rijbewijs voor die categorieën ongeldig verklaard.
Bij besluit van 13 september 2004 heeft de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, als rechtsopvolger van de minister, (hierna: het CBR) het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2004, hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 november 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. drs. H.J.M. van Schie, advocaat te Amsterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. C.C.J. de Wilde, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek strekt er kennelijk toe te bepalen dat verzoekers rijbewijs geldig blijft, totdat de Afdeling op het ingestelde hoger beroep zal hebben beslist.
2.2.    Uitgangspunt is dat een besluit uitvoerbaar is, ook als daartegen rechtsmiddelen zijn aangewend. Dat geldt te meer indien, zoals in dit geval, tegen dat besluit beroep is ingesteld en de rechter dat beroep ongegrond heeft bevonden.
Er is thans geen reden om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat de Afdeling zal concluderen dat het CBR het rijbewijs van verzoeker ten onrechte ongeldig heeft verklaard.
Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorziening, als verzocht.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Hoovers-Backaert
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2004
367.