ECLI:NL:RVS:2004:AR6292

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408078/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor edelpelsdierhouderij in Moerdijk

Op 10 augustus 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk een vergunning voor het veranderen van een edelpelsdierhouderij, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 26 augustus 2004 ter inzage gelegd. Verzoekers hebben op 30 september 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 11 november 2004 behandeld. Tijdens de zitting waren de verzoekers vertegenwoordigd door mr. G.L.M. Teeuwen, en de verweerder door A. van Hoek en L. Uijtdewilligen, ambtenaren van de gemeente. Ook de vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door [gemachtigden].

De Voorzitter oordeelde dat de vergunning voor de open opslag van droge mest niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze niet deugdelijke motivering had. Verzoekers betoogden dat de open opslag zou leiden tot onaanvaardbare stankhinder en insectenoverlast. De verweerder erkende ter zitting dat het standpunt van verzoekers juist was en dat de opslag gesloten diende te zijn. Gezien deze omstandigheden besloot de Voorzitter om de vergunning te schorsen en de gemeente Moerdijk te veroordelen in de proceskosten van de verzoekers, die op € 644,00 werden vastgesteld, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 136,00.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 november 2004, waarbij de Voorzitter, mr. Th.G. Drupsteen, en mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat, aanwezig waren. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de milieuvergunningen en de bescherming van omwonenden tegen mogelijke nadelige gevolgen van dergelijke vergunningen.

Uitspraak

200408078/2.
Datum uitspraak: 19 november 2004.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het veranderen van een edelpelsdierhouderij gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 26 augustus 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. G.L.M. Teeuwen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door A. van Hoek en L. Uijtdewilligen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De bij het bestreden besluit verleende veranderingsvergunning heeft betrekking op een edelpelsdierhouderij. De verandering ziet onder andere op het realiseren van een mestplaat ten behoeve van de opslag van droge mest. Ten behoeve van de onderhavige inrichting is eerder bij besluit van 2 december 1996 een revisievergunning verleend voor het houden van 6.000 fokteven. Ten aanzien van de te houden fokteven verandert er ten opzichte van de eerder vergunde situatie niets.
2.3.    Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.4.    Verzoekers hebben betoogd onaanvaardbare stankhinder te zullen ondervinden als gevolg van de verandering van de onderhavige inrichting. In dit verband wijzen zij naar de open opslag van droge mest. De open opslag is volgens hen onderhevig aan weersinvloeden hetgeen een nadelige invloed heeft op de geuremissie. Verder betogen zij van voornoemde opslag insectenoverlast te zullen ondervinden aangezien de kans groot is dat door de open opslag van mest insecten zich in en rond de opslag gaan ophouden. Zij zijn dan ook van mening dat voornoemde opslag gesloten dient te zijn.
2.5.    Vaststaat dat bij het bestreden besluit een open opslag voor droge mest is vergund. Ter zitting heeft verweerder erkend dat voornoemd standpunt van verzoekers juist is. De opslag van droge mest dient volgens verweerder dan ook gesloten te zijn. Gelet op het vorenstaande verdraagt het bestreden besluit zich naar het oordeel van de Voorzitter niet met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
2.6.    Gezien het vorengaande ziet de Voorzitter reeds hierom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk van 10 augustus 2004;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Moerdijk te worden betaald aan verzoekers;
III.    gelast dat de gemeente Moerdijk aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Leeuwen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2004.
373.