ECLI:NL:RVS:2004:AR6301

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404442/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Badhuisweg 1999 door gemeenteraad Zutphen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van de eerste herziening van het bestemmingsplan "Badhuisweg 1999" door de gemeenteraad van Zutphen. Het besluit tot herziening werd genomen op 29 september 2003, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van dit bestemmingsplan werd door de gedeputeerde staten van Gelderland op 13 april 2004 verleend. Appellanten, bewoners van Zutphen, hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoeren dat de goedkeuring van het plan onterecht is verleend, vooral omdat het plan woningbouw in de nabijheid van een school mogelijk maakt. Zij stellen dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom de aanbevolen afstand van 30 meter tussen een rustige woonwijk en een school niet wordt aangehouden.

De Raad van State heeft de zaak op 8 november 2004 behandeld. De appellanten waren vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. F.F. Scheffer, terwijl de verweerder, de gedeputeerde staten van Gelderland, werd vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong. De gemeenteraad was vertegenwoordigd door mr. M.G. Frank, en een andere partij door mr. A.J. van Zwieten de Blom. De Raad overweegt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de afstand tussen de woningen en de school, hoewel korter dan de aanbevolen afstand, gerechtvaardigd is door het karakter van de omgeving, die als gemengd gebied wordt aangemerkt. De Raad concludeert dat de gedeputeerde staten in redelijkheid hebben kunnen besluiten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan, en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd vastgesteld door mr. R. Cleton, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200404442/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Zutphen,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2003 heeft de gemeenteraad van Zutphen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2003, de eerste herziening van het bestemmingsplan "Badhuisweg 1999" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 april 2004, no. RE2003.95845, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 mei 2004, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M.G. Frank, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Zutphen, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet in een partiële herziening van het bestemmingsplan “Badhuisweg 1999”. Met het plan wordt beoogd de bouw van drie woningen mogelijk te maken ten zuiden van de historische binnenstad van Zutphen.
2.3.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dit woningbouw in de onmiddellijke nabijheid van een school mogelijk maakt. Volgens hen is onvoldoende gemotiveerd afgeweken van de in de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de brochure) aanbevolen afstand van 30 meter tussen een rustige woonwijk en een school. Appellanten zijn van mening dat het omgevingstype, mede gelet op ontwikkelingen in het plangebied, ten onrechte als gemengd gebied is aangemerkt in plaats van als rustige woonwijk. Appellanten wijzen er voorts op dat de betrokken provinciale dienst en de VROM-inspectie in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 geen positief advies hebben uitgebracht, hetgeen volgens hen wel wettelijk is vereist.
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het in zoverre goedgekeurd. Hij is met de gemeenteraad van mening dat de afwijking van de indicatieve afstand in de brochure van 30 meter tussen een rustige woonwijk en een school in het onderhavige geval voldoende is gemotiveerd, door te verwijzen naar het karakter van de omgeving van de school.
2.5.    In artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 is - voorzover hier van belang - bepaald dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een structuurplan of een bestemmingsplan waar nodig overleg plegen met de besturen van de gemeenten wier belangen rechtstreeks in het geding zijn, met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening alsmede met die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn.
Niet is voorgeschreven dat dit overleg te allen tijde moet plaatsvinden, noch dat dit overleg moet leiden tot een positief advies over het ontwerp. Overigens is gebleken dat de betrokken diensten van provincie en Rijk een positief advies hebben uitgebracht over het plan.
2.5.1.    De Afdeling overweegt dat de afstanden uit de brochure indicatief zijn en slechts als vertrekpunten voor milieuzonering kunnen gelden. Voorts geeft deze brochure aanwijzingen voor de gewenste afstand tussen bepaalde bedrijfstypen en een rustige woonwijk. Een ander omgevingstype, zoals het gemengd gebied, kan aanleiding geven voor een correctie. In de brochure wordt een afstand van 30 meter tussen een school en een rustige woonwijk aanbevolen. In de brochure wordt het omgevingstype rustige woonwijk omschreven als: “Woonwijk volgens het principe van functiescheiding. De woonwijk heeft weinig verkeer en er zijn praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. De woonvlekken zijn vrijwel geheel gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden.“
Onder gemengd gebied wordt in de brochure verstaan: “Gebied met een zekere mate van functiemenging; verkeerswegen zijn geïntegreerd in woonstraten en winkelstraten. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, winkel-, werk- en verkeersgebieden.“
2.5.1.1.    De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de twee meest zuidelijk beoogde woningen en de school 10 respectievelijk 15 meter bedraagt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat zich in de omgeving van deze school naast woningen onder meer een bedrijfsverzamelgebouw, een kantoor van de belastingdienst, het Centrum voor Werk en Inkomen en het bedrijf National Starch & Chemicals bevinden. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de omgeving van de school het karakter heeft van een gemengd gebied.
Niet gebleken is dat ten tijde van het bestreden besluit op korte termijn veranderingen in het karakter van de omgeving van de school waren te verwachten. Gegeven deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling in dit geval kunnen instemmen met een afwijking van de indicatieve afstand in de brochure van 30 meter naar de hierboven vermelde afstanden.
2.5.2.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voorzover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton    w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004
85-466.