200404860/1.
Datum uitspraak: 24 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Giraf B.V.", gevestigd te Emmen,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Emmen,
verweerder.
Bij besluit van 27 april 2004, kenmerk WM2000.28, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet deels verleend en deels geweigerd voor een hotel, restaurant en een sport- en congrescentrum op het perceel [locatie] te Emmen, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 18 mei 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door H. Smit, gemachtigde, en mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door T.G.M. Koopman en R. Bloemberg, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het geding heeft betrekking op het horecabedrijf “De Giraf”, dat bestaat uit een hotel, twee restaurants, verschillende kleine congreszalen en een viertal grote zalen, waarvan twee zalen voornamelijk worden gebruikt voor grotere congressen en evenementen en de andere twee zalen voor tennis- en grote evenementen. Laatstbedoelde evenementen vinden enkele malen per jaar plaats met een maximum van twaalf keer per jaar.
Voor de onderhavige inrichting is eerder bij besluit van 14 augustus 2001 krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend. Bij uitspraak van 22 mei 2002, no.
200104900/1, heeft de Afdeling het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en voornoemd besluit vernietigd. Naar aanleiding van deze uitspraak van de Afdeling heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.2. Appellante heeft als bezwaar van formele aard aangevoerd dat verweerder voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit ten onrechte geen nieuw ontwerp-besluit heeft genomen. Bovendien betoogt appellante dat verweerder haar voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.
2.2.1. Uit de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met de Wet milieubeheer volgt geen verplichting om na vernietiging van een besluit dat met toepassing van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen opnieuw op grond van artikel 3:19 van de Algemene wet bestuursrecht een ontwerp-besluit op te stellen en met toepassing van artikel 3:21 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage te leggen. Bij het opnieuw voorzien door het bestuur kan worden teruggegrepen op de aan een vernietigd besluit ten grondslag liggende procedure, voorzover herstel van de gebreken niet tot een verbetering of aanvulling van die procedure noopt.
Niet is gebleken van omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat verweerder in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van zijn besluit gehouden was opnieuw een ontwerp-besluit op te stellen en appellante in de gelegenheid te stellen hierover te worden gehoord.
Deze beroepsgrond treft geen doel.
2.3. Het beroep van appellante richt zich tot de gedeeltelijke weigering van de gevraagde vergunning. De vergunning is geweigerd wat betreft de gevraagde twaalf ontheffingen per jaar van de voor de inrichting geldende geluidvoorschriften. Appellante betoogt dat door het weigeren van de door haar gevraagde ontheffingen de vergunning impliciet is geweigerd aangezien bij grote evenementen, waarvoor voornoemde ontheffingen zijn aangevraagd, niet aan de gestelde geluidnormen kan worden voldaan. Het organiseren van grote evenementen betreft volgens appellante een elementair onderdeel van haar bedrijfsvoering.
2.3.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door appellante gevraagde ongelimiteerde ontheffing van de geluidvoorschriften uit een oogpunt van de bescherming van het milieu niet toelaatbaar is. Volgens verweerder wegen de belangen van de door appellante gewenste bedrijfsvoering in het kader van de twaalf overschrijdingen niet op tegen de belangen van de omgeving van de inrichting.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat de aanvraag ziet op maximaal twaalf ongelimiteerde geluidoverschrijdingen per jaar, bestaande uit overschrijdingen in geluid en in tijd.
Gelet op de stukken, waaronder het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport waaruit kan worden afgeleid dat de in de vergunning gestelde geluidnormen sterk worden overschreden, is de Afdeling van oordeel dat door verweerder bij de beoordeling van de aanvraag in onvoldoende mate acht is geslagen op de bedrijfsvoering van appellante en de in verband hiermee benodigde geluidontheffingen. Mede gelet op het verhandelde ter zitting acht de Afdeling aannemelijk geworden dat de gedeeltelijke weigering van de gevraagde vergunning tot gevolg heeft dat de blijkens de aanvraag beoogde bedrijfsvoering voor de gehele inrichting feitelijk onmogelijk is. Gelet hierop heeft verweerder met het slechts gedeeltelijk verlenen van de gevraagde vergunning de grondslag van de aanvraag verlaten, hetgeen zich niet verdraagt met het stelsel van de Wet milieubeheer.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover het de weigering van de door appellante gevraagde twaalf ontheffingen per jaar van de voor de inrichting geldende geluidvoorschriften betreft. Verweerder dient een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de in het geding zijnde belangen van appellante ziet de Afdeling reden om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de hieronder aangegeven voorlopige voorziening te treffen en een termijn te stellen voor het nemen van een nieuw besluit.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 27 april 2004, WM2000.28, voorzover het de weigering van de door appellante gevraagde twaalf ontheffingen per jaar van de voor de inrichting geldende geluidvoorschriften betreft;
III. treft de voorlopige voorziening dat
a. maximaal 12 maal per kalenderjaar een melding kan worden gedaan van overschrijding van de ingevolge de vergunning van 27 april 2004 voor de inrichting geldende geluidvoorschriften. Deze melding voor een dag of een deel van een dag dient minimaal twee weken voor aanvang schriftelijk bij verweerder te worden gedaan. Een activiteit wordt uiterlijk één week voor aanvang schriftelijk meegedeeld aan de omwonenden. De activiteiten waarvoor melding wordt gedaan dienen een tussenliggende periode van minimaal één week te hebben. Een hierboven bedoelde activiteit, die maximaal een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 0.00 uur plaatsvindt, wordt hierbij beschouwd als plaatshebbende op één dag;
b. nadat de melding is gedaan, het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden op de gevel van een woning van een derde, vijf keer per kalenderjaar niet meer mag bedragen dan:
65 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
60 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
55 dB(A) tussen 23.00 en 02.00 uur;
c. nadat de melding is gedaan, het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden op de gevel van een woning van een derde, vier keer per kalenderjaar niet meer mag bedragen dan:
65 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
60 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
55 dB(A) tussen 23.00 en 01.00 uur;
d. nadat de melding is gedaan, het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden op de gevel van een woning van een derde, drie keer per kalenderjaar niet meer mag bedragen dan:
70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
65 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
60 dB(A) tussen 23.00 en 0.00 uur;
De hiervoor onder a, b en c genoemde voorlopige voorzieningen vervallen op het moment dat het besluit van verweerder waarbij opnieuw wordt beslist op de vergunningaanvraag onherroepelijk is geworden;
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van Emmen op binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Emmen te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de gemeente Emmen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2004