200407445/1.
Datum uitspraak: 13 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het centraal stembureau van de gemeente Nieuwegein,
verweerder.
Bij besluit van 1 september 2004 heeft verweerder (hierna: het centraal stembureau) het definitieve verzoek tot het houden van een raadgevend referendum over de Parkeerverordening 2004 niet toegelaten.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 september 2004.
Bij brief van 7 september 2004 heeft het centraal stembureau een verweerschrift ingediend.
In verband met de behandeling van het beroep zijn de verzegelde pakken, bedoeld in artikel 88 van de Tijdelijke referendumwet (hierna ook: de Trw), bevattende de 1.468 ongeldig verklaarde ondersteuningsverklaringen, door de burgemeester van de gemeente Nieuwegein overgebracht naar de Raad van State en aldaar geopend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2004, waar appellant in persoon en het centraal stembureau, vertegenwoordigd door drs. A.J. ter Horst en R.W.A. Kruger, zijn verschenen.
Met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Afdeling het onderzoek heropend en het centraal stembureau in de gelegenheid gesteld de ongeldige verklaringen opnieuw te beoordelen. Te dien einde zijn de pakken met daarin deze verklaringen opnieuw verzegeld en door de Secretaris van de Raad van State aan het centraal stembureau overgedragen.
Door middel van de toezending van het proces-verbaal op 11 september 2004 heeft het centraal stembureau de Afdeling geïnformeerd over de uitkomst van de herbeoordeling, die op 10 en 11 september 2004 heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de Afdeling een comparitie gelast en daartoe staatsraad mr. A.W.M. Bijloos aangewezen als staatsraad-commissaris.
De comparitie-zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2004. Appellant is in persoon verschenen; het centraal stembureau heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. A.J. ter Horst en de heer R.W.A. Kruger.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 september 2004 waarbij het centraal stembureau het definitieve verzoek tot het houden van een raadgevend referendum over de Parkeerverordening 2004 niet heeft toegelaten, aangezien niet het vereiste aantal van 2.877 geldige ondersteuningsverklaringen is ingediend. Uitsluitend dit besluit is in de onderhavige procedure onderwerp van geschil. Beroepsgronden die geen verband houden met het onderzoek naar de geldigheid van de ondersteuningsverklaringen en de geschillen die te dien aanzien zijn gerezen, zullen derhalve onbesproken worden gelaten.
2.2. Bij besluit van 20 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders onder meer de leden van het centraal stembureau benoemd die het bestreden besluit hebben genomen. De stukken noch het verhandelde ter zitting bieden aanknopingspunten voor het oordeel dat dit besluit niet op de door artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De enkele stelling van appellant is daartoe onvoldoende.
2.3. Het besluit van de voorzitter van het centraal stembureau tot toelating van het inleidend verzoek is met de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2004 in zaak nr. 200405843/1 onherroepelijk geworden. Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de Trw is de termijn van zes weken waarbinnen ondersteuningsverklaringen konden worden afgelegd gaan lopen op 20 juli 2004 en geëindigd op 30 augustus 2004. Dit is in de bekendmaking, bedoeld in het tweede lid van artikel 75 van de Trw, zoals gepubliceerd in de Molenkruier, ook vermeld. Anders dan appellant betoogt, kan niet worden staande gehouden dat deze bekendmaking onduidelijk of onvoldoende is geweest.
2.4. Ingevolge artikel 76, vierde lid, van de Trw wordt voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen gebruik gemaakt van een formulier dat door het gemeentebestuur ter beschikking wordt gesteld. Bij ministeriële regeling wordt voor het formulier een model vastgesteld. De Tijdelijke referendumregeling modellen (Stcrt. 2001, nr. 170) strekt ter uitvoering van deze bepaling.
2.4.1. Niet in geschil is dat het door de gemeente Nieuwegein ter beschikking gestelde formulier niet overeenkomt met het krachtens de Tijdelijke referendumwet vastgestelde model Trw 80. Vast staat evenwel dat op het gehanteerde formulier naar dezelfde gegevens wordt gevraagd als op het voorgeschreven formulier. Het verschil zit uitsluitend in de volgorde van de gevraagde gegevens met betrekking tot nationaliteit en geboortedatum. De desbetreffende rubrieken zijn op het door de gemeente gehanteerde formulier omgedraaid. Dit verschil is echter dermate gering dat dit - naar objectieve maatstaven gemeten - niet tot enige verwarring bij de kiesgerechtigden die een ondersteuningsverklaring hebben afgelegd, kan hebben geleid. Het niet naleven van artikel 76, vierde lid, van de Trw kan daarom niet van invloed zijn geweest op het aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen, zodat hieraan voor de onderhavige procedure geen consequenties behoeven te worden verbonden.
2.5. Uit de artikelen 104 en 86 van de Trw, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de beoordeling van de geldigheid van de afgelegde ondersteuningsverklaringen dient plaats te vinden op de in artikel 85, eerste lid, van de Trw bedoelde zitting. Ingevolge artikel 87, eerste en tweede lid, van de Trw maakt de voorzitter bij twijfel over de geldigheid van de verklaring en bij ongeldigheid daarvan de redenen daarvoor, alsmede de beslissing daaromtrent, onmiddellijk bekend en wordt, indien een van de aanwezige kiezers dit verlangt, het desbetreffende formulier getoond. Uit het samenstel van de genoemde bepalingen en hetgeen hieromtrent in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de Tijdelijke referendumwet heeft geleid (TK 1999-2000, 27 034, nr. 3, pagina 84 en 85), is vermeld, dient de kiezer die bezwaren heeft tegen de ongeldigverklaring van een bepaalde verklaring de gelegenheid te hebben deze beslissing te verifiëren aan de hand van de daartoe door het centraal stembureau gehanteerde gegevens. Ter zitting is door het centraal stembureau erkend dat appellant die gelegenheid niet geboden is. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
2.6. Het beroep is gegrond en het besluit van 1 september 2004 dient te worden vernietigd. Gelet op het bepaalde in artikel 146, tweede lid, van de Trw zal de Afdeling thans beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten dan wel anderszins zelf in de zaak te voorzien. In dit verband heeft de Afdeling het centraal stembureau in de gelegenheid gesteld tot een hernieuwde beoordeling van de ongeldigverklaarde ondersteuningsverklaringen over te gaan en appellant de gelegenheid te bieden, zoals hiervoor bedoeld. Daartoe is het centraal stembureau op 10 en 11 september 2004 in een openbare zitting bijeengekomen. Appellant was daar aanwezig.
2.7. Artikel 86, tweede lid, van de Trw bevat een limitatief-imperatieve opsomming van de gevallen waarin een afgelegde ondersteuningsverklaring ongeldig is. Een verklaring is onder meer ongeldig, indien deze niet alle gegevens bevat die krachtens artikel 76, vierde lid, van de Trw op het formulier moeten worden vermeld. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich dat een verklaring die onjuiste informatie bevat eveneens ongeldig is. Voor het maken van onderscheid tussen zogenoemde identificerende en niet-identificerende gegevens, zoals het centraal stembureau heeft gedaan, biedt de wet geen ruimte. Dit betekent dat het centraal stembureau verklaringen waarin onjuiste niet-identificerende gegevens, zoals hiervoor bedoeld, zijn verstrekt, ten onrechte als geldig heeft aangemerkt.
2.7.1. Het centraal stembureau heeft bij de verificatie van de op de verklaring ingevulde gegevens de in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: het GBA) opgenomen informatie tot uitgangspunt genomen. Dit is juist. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b sub 2°, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bevat het GBA immers de gegevens, noodzakelijk in verband met de uitvoering van de Kieswet. In de Tijdelijke referendumwet wordt wat betreft de kiesgerechtigheid aangesloten bij hetgeen bij of krachtens de Kieswet is bepaald. Hieraan doet niet af dat de mogelijkheid bestaat dat de op de datum van vaststelling van de geldigheid van de verklaringen in de GBA opgenomen adresgegevens als gevolg van tijdsverloop niet overeenstemmen met de informatie, vermeld op het formulier. De stukken noch hetgeen door appellant is aangevoerd, bieden evenwel aanknopingspunten dat daarvan in dit geval sprake is geweest. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat kopieën van de ongeldige ondersteuningsverklaringen met opgave van redenen zijn gezonden aan degenen die de verklaring hebben afgelegd. Geen van deze personen heeft tegen het besluit van 1 september 2004 beroep ingesteld.
2.8. Door appellant is verder betoogd dat de pakken met ondersteuningsverklaringen tijdens de schorsing van de zitting van het centraal stembureau op 10 september 2004 ten onrechte niet verzegeld zijn geweest.
2.8.1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 88, eerste lid, van de Trw heeft het centraal stembureau nadat op 1 september 2004 de werkzaamheden, bedoeld in artikel 86, waren beëindigd, de formulieren met de geldige ondersteuningsverklaringen en de formulieren met de ongeldige ondersteuningsverklaringen in aparte pakken gedaan en verzegeld. Teneinde een herbeoordeling van de ongeldige verklaringen mogelijk te maken, was het nodig de pakken met daarin die verklaringen open te maken. Het centraal stembureau had de pakken tijdens de schorsing van de zitting evenwel niet onverzegeld ten gemeentehuize mogen achterlaten. Voor dit oordeel vindt de Afdeling onder meer steun in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Tijdelijke referendumwet, waaruit blijkt dat verzegeling niet alleen dient ter conservering van de ingediende verklaringen, maar tevens beoogt te waarborgen dat nadien alleen het centraal stembureau - indien daarvoor specifieke redenen bestaan - de formulieren nog kan raadplegen (TK 1999-2000, 27 034, nr. 3, pagina 52). Het betoog treft dan ook doel, maar kan niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. Uit het proces-verbaal blijkt dat op 11 september 2004 enkel een herbeoordeling heeft plaatsgevonden van de ondersteuningsverklaringen die te laat waren ingediend, waren ingediend door in de GBA niet als zijnde woonachtig in Nieuwegein ingeschreven personen, dan wel onvolledig waren ingevuld. Ten aanzien van de eerste twee categorieën is op voorhand niet aannemelijk dat het onverzegeld laten van de pakken tot een onreglementaire beïnvloeding van de uitkomst heeft geleid. Met betrekking tot de laatste categorie geldt dit - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 2.7. - evenzeer. Appellant heeft zijn stelling dienaangaande overigens op generlei wijze onderbouwd.
2.9. Uit het vorenstaande volgt dat onvoldoende geldige ondersteuningsverklaringen zijn overgelegd, zodat het definitieve verzoek op grond van artikel 105, tweede lid, van de Trw niet kan worden toegelaten. Hierin ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.10. Het centraal stembureau dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het centraal stembureau van de gemeente Nieuwegein van 1 september 2004;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het centraal stembureau van de gemeente Nieuwegein in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ? 69,14; het bedrag dient door de gemeente Nieuwegein te worden betaald aan appellant;
V. gelast dat de gemeente Nieuwegein aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (? 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2004