200407071/2.
Datum uitspraak: 22 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], en anderen,
2. de commanditaire vennootschap Parkeer Management Nederland P.M.N., gevestigd te Den Haag,
3. de vereniging "Singelpingel", gevestigd te Den Haag,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 11 december 2003 heeft de gemeenteraad van Den Haag het bestemmingsplan "Wijnhavenkwartier" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 juli 2004, kenmerk DRM/ARB/03/18060A, beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brief van 21 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2004, verzoekster sub 2 bij brief van 30 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2004, en verzoekster sub 3 bij brief van 31 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 29 september 2004 heeft verzoekster sub 3 de gronden van haar beroep aangevuld.
Bij brief van 21 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2004, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 30 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2004, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 31 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2004, heeft verzoekster sub 3 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 5 november 2004, waar verzoekers sub 1, in de persoon van [verzoeker sub 1], verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Leiden, verzoekster sub 3, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Piccardt, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ir. A. Keers, mr. R. Sakkee, mr. J.H. Potter, ambtenaren van de gemeente, S.P. van Andel en ir. L.P.J. Verhaat, bijgestaan door mr. E.C.M. Schippers en mr. A.A. Spoel, beiden advocaat te Den Haag.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft de gemeenteraad naar voren gebracht dat, voorzover het verzoekschrift van [verzoeker sub 1] mede namens alle rechtmatige huurders van de Zwarte Madonna is ingediend, slechts vier van hen tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad en bedenkingen bij verweerder kenbaar hebben gemaakt. De Voorzitter zal evenwel op dit argument niet nader ingaan, nu een en ander aan een inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift niet in de weg staat.
2.3. Het plangebied maakt deel uit van de Haagse binnenstad en ligt tussen de Turfmarkt, de gracht aan de Zwarteweg, de Schedeldoekshaven en het Spui.
Het plan dient als planologische basis voor de vernieuwing van dit gebied en voorziet onder meer in de ontwikkeling van woningen, kantoorruimte, horeca en detailhandel.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.4. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en verzoeken schorsing van het bestreden besluit. De bezwaren van verzoekers sub 1 en verzoekster sub 3 richten zich tegen het gehele plan. Zij voeren onder meer aan dat de in het plan voorziene bouwhoogte een ernstige aantasting van het aangezicht van de historische binnenstad met zich brengt. De bezwaren van verzoekster sub 2 spitsen zich toe op de in het plan opgenomen mogelijkheden voor de bouw van ondergrondse parkeervoorzieningen. Zij stelt zich op het standpunt dat, gezien de huidige overcapaciteit van de parkeergarages in de Haagse binnenstad, het plan zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
2.5. Op de plankaart zijn drie bouwvlakken opgenomen, die door middel van hoogtescheidingslijnen nader zijn onderverdeeld, al naar gelang van de ter plaatse toegestane bouwhoogte. De Voorzitter stelt vast dat binnen het meest noordoostelijk gelegen bouwvlak met de bestemming “Kantoren, Gemengde doeleinden en Wonen” drie torens mogen worden gebouwd, waarvan twee met een bouwhoogte van ten hoogste 140 meter en één met een bouwhoogte van ten hoogste 125 meter. Daarnaast kan binnen elk van beide naastgelegen bouwvlakken met de bestemming “Gemengde doeleinden en Wonen” een toren met een hoogte van maximaal 70 meter worden gebouwd.
Voorts gaat de Voorzitter ervan uit dat bij vrijstelling de bouwhoogte van de torens binnen het bouwvlak met de bestemming “Gemengde doeleinden en Wonen” tot maximaal 90 meter kan worden verhoogd. Hij neemt daarbij in aanmerking dat ingevolge artikel 6, zesde lid, onder c, van de planvoorschriften het college van burgemeester en wethouders bevoegd is vrijstelling te verlenen van het derde lid, onder c, om de bouwhoogte van de bovenbouw met maximaal 20 meter te verhogen. Voorts wordt ingevolge artikel 1, onder 14, onder bovenbouw verstaan: bebouwing in de vorm van een hoogte-accent, waarvan de hoogte meer dan 50 meter bedraagt en welke is geprojecteerd boven de onderbouw.
Tevens stelt de Voorzitter vast dat het plangebied ligt in de onmiddellijke nabijheid van het van rijkswege aangewezen beschermde stadsgezicht.
2.6. De toelichting bij het besluit tot uitbreiding van de beschermde stadsgezichten te ’s-Gravenhage bevat de volgende slotpassage:
“In het ruimtelijke beeld vormen het Binnenhofcomplex, de Grote of Sint Jacobskerk en in wat mindere mate de Nieuwe kerk de belangrijkste dominanten. Dit zijn ook de accenten in het stadssilhouet, dat zich overigens alleen vanuit het open gebied Koekamp-Malieveld onverstoord laat overzien. De markante zeskante toren van de Sint Jacobskerk vormt het belangrijkste oriëntatiepunt. Het is het ruimtelijk unieke en verder buitengewoon monumentale hofkwartier, waardoor Den Haag zich onderscheidt van alle historische nederzettingen in Nederland. Het is echter niet alleen het unieke maar ook het voor de historische ontwikkeling karakteristieke resultaat, waarop de beschermende maatregel is gericht.”
De Voorzitter acht niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat het plan vanwege de daarin voorziene bouw van onder meer torens met de hiervoor weergegeven bouwhoogten, in strijd is met bovengenoemde passage en dat het goedkeuringsbesluit derhalve voor vernietiging in aanmerking komt.
Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen ziet de Voorzitter aanleiding de verzoeken van verzoekers sub 1 en verzoekster sub 3 in te willigen en, gelet op de onlosmakelijke samenhang tussen de verschillende onderdelen het plan, het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening in zijn geheel te schorsen. In verband hiermee komt ook het verzoek van verzoekster sub 2 voor toewijzing in aanmerking.
Gelet op het voorgaande, behoeven de overige bezwaren van verzoekers sub 1 en verzoekster sub 3 en de bezwaren van verzoekster sub 2 thans geen nadere bespreking.
2.7. Verweerder dient ten aanzien van verzoekster sub 2 op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van verzoekers sub 1 en verzoekster sub 3 is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 6 juli 2004, kenmerk DRM/ARB/03/18060A;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door verzoekster sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan verzoekster sub 2;
III. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht (€ 136,00 voor verzoekers sub 1 en € 273,00 voor verzoeksters sub 2 en 3) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2004