ECLI:NL:RVS:2004:AR6729

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409261/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing voorlopige voorziening inzake kapvergunning voor bomen in Tilburg

In deze zaak gaat het om de opheffing van een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning die is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg aan Gera Beheer en Bouwonderneming B.V. voor het kappen van een plataan en een goudiep op een perceel aan de Poststraat/Karrestraat te Tilburg. De vergunning had een geldigheidsduur van één jaar en werd verleend op 17 juli 2003. Na een aantal bezwaren en besluiten van het college, waaronder een verlenging van de vergunning op 8 juli 2004, hebben verzoekers beroep ingesteld tegen de besluiten van het college. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van verzoekers op 2 november 2004 niet-ontvankelijk en ongegrond. Verzoekers hebben vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 november 2004 een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de eerdere besluiten van het college zijn geschorst. Tijdens de zitting op 16 november 2004 is de situatie opnieuw beoordeeld. De Voorzitter concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De argumenten van verzoekers bieden onvoldoende grond om de schorsing voort te laten duren, vooral omdat de kap noodzakelijk is voor de uitvoering van de verleende bouwvergunning.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter op 22 november 2004 de op 16 november 2004 getroffen voorlopige voorziening opgeheven, met de overweging dat de kapvergunning niet in strijd is met het Masterplan Binnenstad van Tilburg en dat de herplantplicht niet kan leiden tot schorsing van de kap.

Uitspraak

200409261/3.
Datum uitspraak: 22 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 november 2004 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan Gera Beheer en Bouwonderneming B.V. (hierna: vergunninghoudster) vergunning verleend met een geldigheidsduur van één jaar voor het kappen van een plataan en een goudiep op het perceel, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie N, nummer 14.432, gelegen aan de Poststraat/Karrestraat te Tilburg.
Bij besluit van 22 december 2003 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 8 januari 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank Breda.
Bij besluit van 8 juli 2004 heeft het college de geldigheidsduur van de vergunning verlengd tot en met 7 juli 2005.
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft het college het besluit van 22 december 2003 ingetrokken en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2004, verzonden op 12 november 2004, heeft de rechtbank Breda het door verzoekers tegen het besluit van het college van 22 december 2003 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en dat tegen het besluit van 27 juli 2004 ongegrond.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij faxbericht van 15 november 2004 hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 16 november 2004 in zaak nr. 200409261/2 heeft de Voorzitter buiten zitting bij wijze van voorlopige voorziening voormelde besluiten van 17 juli 2003, 8 juli 2004, en 27 juli 2004 geschorst.
De Voorzitter heeft vervolgens ter zitting op 16 november 2004 ambtshalve onderzocht of de aldus getroffen voorziening opgeheven of gewijzigd moet worden. Daar zijn [verzoeker] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. L.M.A. Pols en drs. B. Reket, beiden werkzaam bij de gemeente, en P.G. Geers, directeur van vergunninghoudster, verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg dat besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
2.2.    Hetgeen door verzoekers is aangevoerd, geeft – mede gelet op het van toepassing zijnde toetsingskader – geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de kapvergunning niet mocht worden verleend. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting bestaat voorshands geen reden voor het oordeel dat het college de vergunningverlening heeft gebaseerd op onjuiste feiten. Daarbij wordt opgemerkt dat, anders dan verzoekers hebben betoogd, vooralsnog geconcludeerd moet worden dat de kapvergunning niet strijdig is met onderdeel D5 “Openbare ruimte” van het Masterplan Binnenstad van de gemeente Tilburg. Dat onderdeel betreft de omzetting van tuinen in parkeerplaatsen, terwijl in dit geval al sprake is van bomen op een parkeerterrein. Het betoog van verzoekers dat de in de kapvergunning neergelegde herplantplicht tekortschiet, kan voorts, zelfs als het juist is, geen aanleiding geven om het kappen van de bomen te schorsen.
2.3.    Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter onvoldoende grond om de schorsing voort te laten duren. Daarbij is mede van belang dat de kap nodig is om op korte termijn de verleende bouwvergunning te kunnen benutten, zoals vergunninghoudster van plan is. De op 16 november 2004 getroffen voorlopige voorziening dient te worden opgeheven.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heft de op 16 november 2004 getroffen voorlopige voorziening op.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Glerum
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2004
273-421.