200403072/1.
Datum uitspraak: 1 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 29 maart 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.
Bij besluit van 14 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college) geweigerd aan appellanten een bouwvergunning te verlenen voor een serre-/terrasoverkapping op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 juni 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In het besluit wordt verwezen naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 8 april 2003.
Bij uitspraak van 29 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 9 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 29 september 2004 en 5 oktober 2004 zijn nadere stukken ingekomen van appellanten. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2004, waar [appellant] in persoon is verschenen. Het college is met bericht niet verschenen.
2.1 Ingevolge artikel VII, derde lid, van de wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht) is, voor zover hier van belang, op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet of een melding als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Woningwet die is ingediend vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende bepaling van deze wet, het recht van toepassing zoals dat gold op de dag waarop die aanvraag of melding is ingediend, tenzij artikel I, onderdeel N, ertoe leidt dat voor het bouwen geen bouwvergunning is vereist. In artikel I, onder N, is artikel 43, eerste lid, van de Woningwet opgenomen, zoals dat sinds 15 augustus 2002 luidt.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) wordt, voorzover hier van belang, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt: het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot, mits niet hoger dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein.
2.2. Appellanten betogen, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het bouwwerk terecht niet heeft aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling sinds 15 augustus 2002 luidt en derhalve heeft miskend dat het college ten onrechte de aanvraag aan het oude recht heeft getoetst. Voorts heeft de rechtbank, aldus appellanten, ten onrechte geoordeeld dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Ter zitting is gebleken dat het bouwwerk hoger is dan 3 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein. Derhalve is het bouwwerk terecht niet aangemerkt als een vergunningvrij bouwwerk als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Woningwet, zoals dat luidt sinds 15 augustus 2002, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onderdeel b, van het Bblb. Gelet hierop, in samenhang bezien met artikel VII, derde lid, van de hierboven genoemde wijziging van de Woningwet, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college terecht de bouwaanvraag heeft getoetst aan het oude recht. De rechtbank is voorts terecht tot de conclusie gekomen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is overschreden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004