ECLI:NL:RVS:2004:AR6743

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403236/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van oprichtingsvergunning voor uitgaanscentrum en de gevolgen voor milieubescherming

In deze zaak gaat het om de intrekking van voorschrift 8.1 van de oprichtingsvergunning voor het uitgaanscentrum "De Ster" in Nieuwkuijk, die op 16 maart 2004 door het college van burgemeester en wethouders van Heusden is genomen. Dit besluit is op 1 april 2004 ter inzage gelegd. Appellanten, omwonenden van de inrichting, hebben op 15 april 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State, omdat zij van mening zijn dat de intrekking van het voorschrift in strijd is met de bescherming van het milieu. De zaak is behandeld door een meervoudige kamer, maar is later verwezen naar een enkelvoudige kamer voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2004 is de zaak besproken. De appellanten hebben betoogd dat de intrekking van voorschrift 8.1, dat sluitingstijden voor het uitgaanscentrum regelt, schadelijk is voor het milieu. Verweerder heeft echter gesteld dat de sluitingstijden in voorschrift 8.1 niet meer overeenkomen met de huidige sluitingstijden in de Algemene plaatselijke verordening (APV) en dat de overige voorschriften voldoende bescherming bieden tegen hinder van de inrichting.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de intrekking van voorschrift 8.1 niet voldoende gemotiveerd is. Het besluit van verweerder kan niet worden gedragen door de motivering die is gegeven, omdat niet is onderbouwd waarom het voorschrift, dat in 1991 noodzakelijk werd geacht voor milieubescherming, nu niet meer nodig is. Daarom is het beroep gegrond verklaard en is het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heusden vernietigd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en is de gemeente Heusden verplicht om het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

200403236/1.
Datum uitspraak: 1 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heusden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2004 heeft verweerder met toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer voorschrift 8.1 ingetrokken van de op 8 oktober 1991 krachtens de Hinderwet verleende oprichtingsvergunning voor uitgaanscentrum “De Ster” op het perceel Nieuwkuijksestraat 75 te Nieuwkuijk. Dit besluit is op 1 april 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2004, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van verweerder. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2004, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.E. in ’t Veld, gemachtigde, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Krachtens artikel 8.24, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag op aanvraag van de vergunninghouder beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden. Bij een besluit op grond van artikel 8.24, eerste lid, zijn volgens artikel 8.24, tweede lid, de artikelen 8.7 tot en met 8.17 van de Wet milieubeheer van toepassing.
Ingevolge voorschrift 8.1 van de oprichtingsvergunning is het de houder van de inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur, en wel op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 05.00 uur.
2.2.    Appellanten, omwonenden van de inrichting, hebben betoogd dat het belang van de bescherming van het milieu zich verzet tegen de intrekking van voorschrift 8.1.
2.3.    Verweerder heeft voorschrift 8.1 ingetrokken, aangezien de in dit voorschrift opgenomen sluitingstijden niet meer samenvallen met de ruimere sluitingstijden die thans in de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) zijn opgenomen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorschriften die na intrekking van voorschrift 8.1 blijven gelden voldoende bescherming bieden tegen de van de inrichting te duchten hinder.
2.4.    De Afdeling stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat voorschrift 8.1 in 1991 noodzakelijk werd geacht met het oog op de bescherming van het milieu. Dat de in voorschrift 8.1 opgenomen sluitingstijden, zoals verweerder heeft gesteld, destijds samenvielen met de in de APV opgenomen sluitingstijden, maakt dit niet anders, aangezien laatstgenoemde sluitingstijden beogen verstoringen van de openbare orde te voorkomen.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de voorschriften die na intrekking van voorschrift 8.1 blijven gelden voldoende bescherming bieden tegen de van de inrichting te duchten hinder slechts verwezen naar een aantal van deze voorschriften. Verweerder heeft echter niet gemotiveerd waarom voorschrift 8.1, dat in 1991 daarnaast nog noodzakelijk werd geacht met het oog op de bescherming van het milieu, thans niet meer noodzakelijk is. Het bestreden besluit kan in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.5.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heusden van 16 maart 2004;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heusden in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 133,44; het bedrag dient door de gemeente Heusden te worden betaald aan appellanten;
IV.    gelast dat de gemeente Heusden aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004
154-399.