ECLI:NL:RVS:2004:AR6746

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404594/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • P.C.E. van Wijmen
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning voor varkensfokkerij op basis van Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 december 2004 uitspraak gedaan over de intrekking van een vergunning voor een varkensfokkerij. De vergunninghouder had op 7 april 1997 een vergunning verkregen op basis van de Wet milieubeheer. Echter, op 26 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden besloten deze vergunning in te trekken, omdat gedurende drie achtereenvolgende jaren geen dieren op het perceel waren gehouden. Dit besluit werd door de vergunninghouder betwist, met de stelling dat de vergunning noodzakelijk was voor het doen van een beroep op de 'Ruimte-voor-Ruimte-regeling'.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de intrekking van de vergunning in overeenstemming was met de Wet milieubeheer, die het bevoegd gezag toestaat om een vergunning in te trekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht. De Raad heeft ook opgemerkt dat de vergunninghouder geen concreet verzoek had ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is om besluiten te nemen op basis van de 'Ruimte-voor-Ruimte-regeling'.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geconcludeerd dat er geen grond was voor het oordeel dat de intrekking van de vergunning onredelijk was. Het beroep van de vergunninghouder werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de voorwaarden die aan vergunningen zijn verbonden en de noodzaak voor vergunninghouders om actief gebruik te maken van hun vergunningen.

Uitspraak

200404594/1.
Datum uitspraak: 1 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2002 heeft verweerder krachtens artikel 8.25 van de Wet milieubeheer de aan [vergunninghouder] op 7 april 1997 krachtens die wet verleende vergunning voor een varkensfokkerij op het perceel [locatie] te [plaats] ingetrokken.
Bij besluit van 30 maart 2004, verzonden op 27 april 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen per fax op 4 juni 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 juli 2004.
Bij brief van 13 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door J.M.B. Fleerakkers, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Krachtens artikel 8:25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag – onverminderd het in de artikelen 8.34, 8.38, 8.39 en 18.12 bepaalde – een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
2.2.    Appellant heeft betoogd dat verweerder de vergunning ten onrechte heeft ingetrokken, nu hij deze vergunning nodig heeft om een beroep te kunnen doen op de zogenoemde “Ruimte-voor-Ruimte-regeling”.
2.3.    Verweerder heeft zich bij de intrekking van de onderhavige vergunning gebaseerd op het in hoofdstuk 11 van het Agrarisch Milieubeleidsplan neergelegde beleid dat als in een agrarische inrichting gedurende drie achtereengesloten jaren niet het vergunde aantal dieren aanwezig is geweest, de vergunningrechten als bedoeld in de Wet milieubeheer voor het houden van het desbetreffende aantal dieren worden ingetrokken. In bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
2.4.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn gedurende drie achtereengesloten jaren geen dieren gehouden op het perceel [locatie] te [plaats]. Verder had appellant noch ten tijde van het besluit van 26 september 2002, noch ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar, een concreet beroep gedaan op de “Ruimte-voor-Ruimte-regeling”, in dier voege dat een verzoek was ingediend bij het bestuursorgaan dat tot het nemen van besluiten op grond van deze regeling bevoegd is.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, de vergunning niet in redelijkheid overeenkomstig zijn beleid heeft kunnen intrekken.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.C.E. van Wijmen en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004
312-399.