ECLI:NL:RVS:2004:AR6748

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408458/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor tweede woning op perceel in Steenwijkerland

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 november 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het geschil betreft de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland voor het oprichten van een tweede woning op een perceel in Steenwijkerland. De verzoeker had op 19 juli 2002 een bouwvergunning aangevraagd, welke was geweigerd. Na een bezwaarprocedure, waarin het college het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft de rechtbank Zwolle op 8 september 2004 het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en de weigering van de bouwvergunning vernietigd. De rechtbank oordeelde dat er van rechtswege bouwvergunning was verleend op 18 februari 2002.

Tegen deze uitspraak heeft de verzoeker hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 november 2004 is het verzoek behandeld. De Voorzitter heeft overwogen dat de belangen die bij de vraag of er van rechtswege bouwvergunning is verleend, niet zodanig spoedeisend zijn dat er aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De verzoeker heeft verklaard dat er met de bouw niet zal worden begonnen totdat in rechte is vastgesteld dat er een bouwvergunning is verleend. Daarom heeft de Voorzitter het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200408458/2.
Datum uitspraak: 25 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 8 september 2004 in het geding tussen:
[verzoekers rechtbank], wonend te [woonplaats]
en
(onder meer) verzoeker
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2002 heeft verzoeker aan [verzoeker rechtbank] bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een tweede woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 1 juli 2003, bekendgemaakt bij brief van 2 oktober 2003, heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker rechtbank] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 19 juli 2002 herroepen, geconstateerd dat op 18 februari 2002 van rechtswege bouwvergunning is verleend en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 15 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door C.D. Charite en mr. T. Tuenter, beiden ambtenaar van de gemeente, en [verzoeker rechtbank], bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoeker betwist het oordeel van de rechtbank dat van rechtswege bouwvergunning is verleend. De bij het antwoord op die vraag betrokken belangen zijn evenwel niet zodanig spoedeisend, dat daarin aanleiding kan worden gevonden voor het treffen van de gevraagde voorziening. In het geval dat mocht blijken dat van een van rechtswege verleende bouwvergunning geen sprake is, kan tegen de eventueel zonder vergunning gerealiseerde bebouwing handhavend worden opgetreden. Overigens is van de zijde van [verzoeker rechtbank] ter zitting verklaard dat met de bouw niet zal worden begonnen, dan nadat in rechte is komen vast te staan dat daarvoor van rechtswege bouwvergunning is verleend. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Roelfsema
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2004
58-412.