ECLI:NL:RVS:2004:AR6755

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401793/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • A. Kosto
  • J.G.C. Wiebenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Vossenpels, herziening sportpark door gemeenteraad Nijmegen

Op 1 december 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Vossenpels, herziening sportpark" dat op 24 april 2002 door de gemeenteraad van Nijmegen was vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een sportveldencomplex en de bouw van enkele woningen in het gebied de Vossenpels, gelegen ten noordoosten van de kern Lent. De gemeenteraad had het plan goedgekeurd op basis van een voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van het bestemmingsplan werd aangevochten door verschillende appellanten, waaronder de Gewestelijke Land- en Tuinbouworganisatie (GLTO) en de Stol Belangenvereniging Tuinbouw Lent en omstreken, die stelden dat de goedkeuring in strijd was met het Regionaal Structuurplan Knooppunt Arnhem-Nijmegen en het streekplan Gelderland.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verweerder, het college van gedeputeerde staten van Gelderland, de aan hem toekomende beoordelingsmarges niet heeft overschreden en dat het besluit om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan, en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd is met het recht. De appellanten konden niet aantonen dat de goedkeuring van de plandelen met de bestemmingen "Recreatieve doeleinden" en "Woondoeleinden" onterecht was.

De Afdeling verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gemeenteraad van Nijmegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging bij de goedkeuring van bestemmingsplannen en de rol van de gemeenteraad in het proces van ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200401793/1.
Datum uitspraak: 1 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de vereniging "Gewestelijke Land- en Tuinbouworganisatie" (hierna: de GLTO) en de vereniging "Stol Belangenvereniging Tuinbouw Lent en omstreken" (hierna: Stol), gevestigd te Deventer en Lent,
2.    [appellant sub 2], wonend te Lent,
3.    [appellante sub 3], gevestigd te Lent,
4.    [appellante sub 4], gevestigd te Lent,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2002 heeft de gemeenteraad van Nijmegen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 maart 2002, het bestemmingsplan "Vossenpels, herziening sportpark" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 november 2002, no. RE2002.48661, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 10 december 2003, no.
200206817/1, het besluit van verweerder van 12 november 2002 gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 januari 2004, no. 2003.116712, opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 1 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2004, appellant sub 2 bij brief van 1 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2004, appellante sub 3 bij brief van 1 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2004, en appellante sub 4 bij brief van 1 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2004, beroep ingesteld. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 1 april 2004. Appellante sub 3 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 6 april 2004. Appellante sub 4 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 5 april 2004.
Bij brief van 10 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2004, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door H.G.J. Wesseldijk, gemachtigde, appellant sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, appellante sub 3 en appellante sub 4, vertegenwoordigd door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Nijmegen, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Nijmegen, en Th. Van Kraaij, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet onder meer in de aanleg van een sportveldencomplex en de bouw van enkele woningen in het gebied de Vossenpels, dat ligt ten noordoosten van de kern Lent.
2.3.    De GLTO en Stol, [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellante sub 4] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming “Recreatieve doeleinden” en de bestemming “Woondoeleinden”.
Zij voeren hiertoe aan dat het advies van het College van Bestuur van het knooppunt Arnhem-Nijmegen in verband met de strijdigheid van het plan met het Regionaal Structuurplan Knooppunt Arnhem-Nijmegen 1995-2015 (hierna: RSP KAN) onjuistheden bevat en dat verweerder zich bij de goedkeuring van het plan hierop niet had mogen baseren.
[Appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellante sub 4] voeren voorts aan dat het plan in strijd is met het streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan) en het structuurplan “Land over de Waal” (hierna: structuurplan). Verder stellen de GLTO en Stol dat de omstandigheid dat de percelen van de glastuinbouwbedrijven in het gebied niet tot het plangebied behoren, een onzorgvuldige belangenafweging tot gevolg heeft gehad.
2.4.    Verweerder heeft dit gedeelte van het plan wederom niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan goedgekeurd. Hij stelt onder meer dat het door hem, in het kader van de uit artikel 36l, tweede lid, van de WRO voortvloeiende verplichting, gevraagde advies van het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam geen aanleiding geeft niet in te stemmen met het plan.
2.5.    Niet in geschil is dat het plan in strijd is met het RSP KAN gezien de daarin voor het plangebied opgenomen aanduiding “concentratiegebied glastuinbouw” en dat verweerder met het vragen van advies aan het College van Bestuur van het knooppunt Arnhem-Nijmegen in het kader van de uit artikel 36l, tweede lid, van de WRO voortvloeiende verplichting de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2003, no.
200206817/1, in acht heeft genomen.
De strekking van het genoemde advies is de volgende. Uitgangspunt is dat de nieuwe projectvestigingen in Huissen/Bemmel (Bergerden) en Oosterhout gaan fungeren als concentratiegebieden voor de glastuinbouw. In de plantoelichting is opgenomen dat voor de Vossenpels wordt bezien of door middel van herstructurering en herverkaveling een nieuwe stimulans kan worden geboden. Uit verschillende onderzoeken onder de tuinders in Vossenpels werd duidelijk dat maar een klein deel van hen bereid is te verplaatsen. Verplaatsing naar Huissen/Bemmel is vanwege de vrijwel ontbrekende (planologische) uitbreidingsmogelijkheden noodzakelijk, indien de tuinders op serieuze wijze willen herstructureren. Op dit moment is er weinig ontwikkeling in de Vossenpels, onder andere vanwege het feit dat een groot aantal tuinders er voor kiest om de bedrijfsactiviteiten op termijn te beëindigen. In de toelichting van het RSP KAN is voor de Vossenpels ook specifiek vermeld, dat het gebied tot 2015 niet voor woningbouw wordt ingezet. Door deze laatste uitspraak wordt de tuinders voldoende zekerheid geboden voor de komende jaren. Dit laat uiteraard onverlet dat er in de toekomst aanleiding kan bestaan om de uitgangspunten in zowel het streekplan als het RSP KAN te herzien en aan te passen aan de nieuwe omstandigheden. Verder wordt in het advies vermeld dat reeds begonnen is met een herziening van het RSP KAN en wordt, vooruitlopend op deze herziening, geadviseerd het plan goed te keuren.
Het is de Afdeling niet gebleken dat het gevraagde advies zodanige onjuistheden bevat dat verweerder zich hierop niet had mogen baseren.
2.6.    Het plangebied is in het streekplan aangemerkt als “Landelijk gebied D”. In deze gebiedscategorie gaat het over het algemeen om voor de landbouw goed ingerichte gebieden, waarbij een terughoudend beleid wordt voorgestaan ten aanzien van nieuwe functies. Deze nieuwe functies mogen de ontwikkeling naar een duurzame agrarische productiestructuur niet in de weg staan. Ontwikkelingen van andere functies worden dan ook getoetst op de combineerbaarheid met de agrarische functie. Voorts blijkt uit het streekplan dat de locatie Vossenpels in de planperiode de huidige functie behoudt.
Gelet op de stukken is de Afdeling niet gebleken dat de aanleg van een sportpark en de bouw van een aantal woningen niet combineerbaar zijn met de bestaande functie glastuinbouw. Voorts is evenmin gebleken dat als gevolg van het plan de ontwikkeling naar een duurzame agrarische productiestructuur wordt belemmerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de uitbreidingsmogelijkheden van de glastuinbouwbedrijven niet als gevolg van het plan worden beperkt, nu uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven gezien de stukken reeds sinds 1992 niet meer mogelijk is. Voorts acht de Afdeling hierbij van belang dat de gronden waarop in het plan de aanleg van het sportpark en de bouw van de woningen is voorzien niet daadwerkelijk beschikbaar zijn voor de uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven.
2.7.    Ten aanzien van het bezwaar van [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellante sub 4] dat het plan in strijd is met het structuurplan, overweegt de Afdeling dat het structuurplan een ontwikkelingsplan is. Gelet hierop staat dit plan er niet aan in de weg dat in een bestemmingsplan een andere ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
2.8.    Wat betreft het bezwaar van de GLTO en Stol over de omstandigheid dat de percelen van de glastuinbouwbedrijven in het gebied niet tot het plangebied behoren, hetgeen een onzorgvuldige belangenafweging tot gevolg zou hebben gehad, overweegt de Afdeling het volgende.
Gelet op de systematiek van de WRO komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. De Afdeling is, gelet op de stukken, van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat gezien de stukken het gebied de Waalsprong, ten noorden van de Waal, is aangewezen als een van de hoofdontwikkelingsrichtingen wat betreft de woonfunctie in de regio. Als gevolg van de vaststelling van de Beleidslijn, waarin oplossingen voor de hoogwaterproblematiek staan beschreven, dient de dijk van de Waal ter plaatse van de Waalsprong te worden verlegd. Hierdoor wordt de geplande woningbouw in de Waalsprong ten dele gefrustreerd, waarbij er in de directe omgeving dient te worden gezocht naar compenserende gronden voor woningbouw. Het gebied Vossenpels is daarvoor geschikt, hetgeen een zekere onzekerheid met zich brengt ten aanzien van de toekomstige inrichting van het gebied. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de keuze om met dit plan slechts de beschreven ontwikkelingen mogelijk te maken en geen kader te bieden voor onder meer de glastuinbouwbedrijven, in deze situatie een te billijken keuze is. De Afdeling acht hierbij tevens van belang dat de gemeenteraad gelet op de stukken voornemens is voor het overige gebied de Vossenpels een planherziening in procedure te brengen zodra er meer duidelijkheid bestaat over de gewijzigde beleidsuitgangspunten van het gebied.
In de omstandigheid dat voor het gebied Vossenpels een partiële herziening is vastgesteld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de in het geding zijnde belangen op een onevenwichtige wijze heeft afgewogen. Hiertoe overweegt de Afdeling dat gelet op de stukken verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verplaatsing van het sportpark naar Vossenpels noodzakelijk is voor de ontwikkeling van woningbouw in het gebied de Waalsprong. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan als zodanig geen gevolgen heeft voor de voortzetting en ontwikkeling van de glastuinbouwbedrijven ter plaatse, zoals in overweging 2.7 reeds naar voren is gekomen.
2.9.     Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. De beroepen zijn ongegrond.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. De Rooy
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004
59-445.