200402118/1.
Datum uitspraak: 1 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 februari 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 12 juni 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het bouwen van 83 appartementen op het perceel kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, nummers […], […], […], […] en […], plaatselijk bekend [locatie].
Bij besluit van 9 december 1999 heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het bouwen van 28 appartementen met parkeergarage op het perceel kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, nummers […], […], […], […] (lees: […]) en […], plaatselijk bekend [locatie].
Bij besluit van 13 september 2002 heeft het college het tegen de besluiten van 12 juni 1998 en 9 december 1999 door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2004, verzonden op 3 februari 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 april 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Visser en mr. N. te Brinke, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 41 van de Woningwet wordt van een aanvraag om bouwvergunning binnen twee weken na ontvangst daarvan door burgemeester en wethouders kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
2.2. Appellanten hebben bij brieven van 28 mei 2002, 12 juni 2002 en 14 juni 2002 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 12 juni 1998 en 9 december 1999.
2.3. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat appellanten eerst na het verstrijken van de bezwaartermijn, en derhalve te laat, bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten van 12 juni 1998 en 9 december 1999, nu deze besluiten op grond van artikel 3:41 van de Awb door toezending aan [vergunninghouder] bekend zijn gemaakt op 12 juni 1998 respectievelijk 9 december 1999, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is begonnen op 13 juni 1998 respectievelijk 10 december 1999 en geëindigd op 24 juli 1998 respectievelijk 20 januari 2000.
2.4. Anders dan appellanten in hoger beroep stellen, is de omstandigheid dat het voor hen niet aanstonds uit de zijdens het college op grond van artikel 41 van de Woningwet in het huis-aan-huisblad “Weekend Totaal” verstrekte informatie over de bouwaanvragen duidelijk was dat mede een vergunning was aangevraagd voor de aanleg van een parkeergarage op het Kanaalpad, geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft hierbij terecht belang gehecht aan de omstandigheid dat appellanten ten tijde van het nemen van de besluiten van 12 juni 1998 en 9 december 1999 door raadpleging van het vigerende bestemmingsplan al wisten dat de aanleg van een parkeergarage en de afsluiting van het Kanaalpad waren voorzien, dat zij door eigen waarneming ervan op de hoogte waren dat met de aanleg van de parkeergarage was begonnen, en dat in de kennisgeving op 17 december 1999 in het huis-aan-huisblad van de op 9 december 1999 verleende bouwvergunning is vermeld dat mede vergunning is verleend voor de bouw van een parkeergarage.
Dat appellanten zich eerst na het verstrijken van de bezwaartermijnen realiseerden dat het Kanaalpad door de aanleg van de parkeergarage definitief zou worden afgesloten, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Nu bedoelde termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht, is de rechtbank tot een juist oordeel gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004