200404179/1.
Datum uitspraak: 1 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 april 2004 in het geding tussen:
de Commissie van Beroep van de Stichting Incident Management Nederland.
Bij brieven van 22 april 2002 heeft de Stichting Incident Management Nederland (hierna: de stichting) besloten voor de contractsperiode 1 december 2002 tot 30 november 2005 geen overeenkomst met appellant aan te gaan voor uitvoering van werkzaamheden in het kader van 1e berging in de rayons GL251, GL252, GL255 en GL256.
Bij brief van 16 augustus 2002 heeft de Commissie van Beroep van de stichting (hierna: de commissie) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard van het daartegen door appellant ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 12 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroepschrift is ingekomen op 18 mei 2004. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2004 heeft de stichting van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Zandberg, advocaat te Didam, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.B.W. Biesheuvel, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
2.2. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen, omdat de stichting niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb en de brief van 16 augustus 2002 derhalve niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.3. Volgens appellant is de stichting een college dat met enig openbaar gezag is bekleed en dient zij op grond van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb als bestuursorgaan te worden aangemerkt. Daartoe betoogt appellant allereerst dat het beheer van de weg een publieke taak is, waardoor incidentmanagement ook een deel uitmaakt van de publieke taak. Voorts betoogt appellant dat de overheid beleidsregels heeft vastgesteld voor incidentmanagement en dat zij om dit beleid te verwezenlijken een overeenkomst heeft gesloten met de stichting. Tenslotte houdt de beslissing van de stichting om een berger een rayon te gunnen volgens appellant in dat de uitgekozen berger voor zijn rayon een exclusief recht heeft op een vergoeding van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (hierna: het ministerie) voor een bepaald onderdeel van de werkzaamheden, te weten de loze ritten, welke vergoeding in feite een subsidie is, aldus appellant.
2.4. Niet in geschil is dat de stichting niet als een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, kan worden aangemerkt. Derhalve is de brief van 16 augustus 2002 niet afkomstig van een bestuursorgaan, als bedoeld in die bepaling.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit de in de statuten van de stichting neergelegde doelstellingen niet blijkt dat aan de stichting of een orgaan daarvan enige publiekrechtelijke taak of bevoegdheid is toegekend en dat niet is gebleken dat de bergingswerkzaamheden op het hoofdwegennet tot een publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van het Rijk behoren of dat deze werkzaamheden in opdracht van het Rijk door de stichting worden verricht.
Dat het ministerie een vergoeding verstrekt aan bergingsbedrijven voor de kosten van loze ritten op het hoofdwegennet en dat de stichting invloed heeft op de verdeling van deze vergoeding, maakt dit oordeel niet anders.
Gelet op het vorenstaande kan de stichting, noch de commissie, worden aangemerkt als een bestuursorgaan, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb en kan de brief van 16 augustus 2002 niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft zich derhalve terecht onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004