ECLI:NL:RVS:2004:AR7051

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407661/2 en 200408521/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake gedogen van tankstation dat niet voldoet aan milieuwetgeving

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 november 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, de regionaal inspecteur van de VROM-inspectie Regio Zuid-West, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sluis. Deze besluiten betroffen het gedogen van een tankstation dat niet voldeed aan de voorschriften van het Besluit tankstations milieubeheer. Het college had besloten tot 1 januari 2006 gedogen dat het tankstation aan de [locatie] te [plaats] niet voldeed aan drie specifieke voorschriften.

De procedure begon met een besluit van 25 maart 2004, waarin het college het gedogen aankondigde. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft de verzoeken op zitting behandeld, waarbij zowel verzoeker als verweerder vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter overwoog dat er onvoldoende zekerheid was dat de overtredingen binnen afzienbare termijn zouden worden beëindigd. Verweerder stelde dat gedogen tot 1 januari 2006 noodzakelijk was in afwachting van de bouw van een nieuw tankstation langs de N61. Echter, de Voorzitter concludeerde dat er geen concreet uitzicht was op beëindiging van de illegale situatie, aangezien de benodigde tracébesluiten nog in de ontwerpfase verkeerden en er planologische belemmeringen bestonden.

Uiteindelijk besloot de Voorzitter om de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sluis te schorsen en gelastte dat de gemeente Sluis het griffierecht aan verzoeker vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van handhaving van milieuwetgeving en de voorwaarden waaronder gedogen kan plaatsvinden.

Uitspraak

200407661/2 en 200408521/2
Datum uitspraak: 29 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
de regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Zuid-West,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sluis,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2004, kenmerk BMV U2004/3575, heeft verweerder besloten tot 1 januari 2006 te gedogen dat het door de [vergunninghouder] geëxploiteerde tankstation aan de [locatie] te [plaats] niet voldoet aan drie voorschriften van het Besluit tankstations milieubeheer.
Bij besluit van 4 augustus 2004, kenmerk BMV/U2004-8353, heeft verweerder het hiertegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 augustus 2004, kenmerk BMV/U2004-8571, heeft verweerder een verzoek van verzoeker om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het tankstation afgewezen.
Tegen het besluit van 4 augustus 2004 heeft verzoeker bij brief van 13 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 13 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Tegen het besluit van 10 augustus 2004 heeft verzoeker bij brief van 17 september 2004, bij de gemeente Sluis ingekomen op 21 september 2004, bezwaar gemaakt en daarbij verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep (artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht) bij de Afdeling. Verweerder heeft ingestemd met dit verzoek en het bezwaarschrift doorgezonden aan de Afdeling. Bij brief van 2 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het eerste verzoek ter zitting behandeld op 26 oktober 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, mr. J. van Meggelen en J.H. Aarts, ambtenaren van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Westerweele, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de vennootschap gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Verzoeker heeft een nader stuk ingediend.
De Voorzitter heeft het eerste verzoek ter zitting nader behandeld tezamen met het tweede verzoek op 16 november 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, mr. J. van Meggelen en J.H. Aarts, ambtenaren van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en verweerder, vertegenwoordigd door C. Westerweele, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de vennootschap gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoeker voert aan dat er onvoldoende zekerheid is dat binnen afzienbare termijn de overtredingen worden beëindigd, zodat er geen sprake is van een situatie die gedogen van de overtredingen en terzake niet handhavend optreden rechtvaardigt.
2.3.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat voorlopig tot 1 januari 2006 moet worden gedoogd, in afwachting van een nieuw te realiseren tankstation op een locatie langs het nieuwe tracé van de verkeersweg N61.
2.4.    Niet in geschil is dat het tankstation niet voldoet aan artikel 8, eerste lid, en bijlage I, voorschriften 1.1 en 2.2.2, van het Besluit tankstations milieubeheer.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, dient in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik te maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op beëindiging van de illegale situatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    De Voorzitter overweegt dat uit de stukken blijkt dat het noodzakelijke Tracébesluit nog in de ontwerpfase verkeert en er thans nog planologische belemmeringen bestaan voor de bouw van een tankstation langs het beoogde traject van de nieuwe N61 en voorts dat de gronden voor het nieuwe tankstation nog niet zijn aangekocht. Ter zitting is niet aannemelijk gemaakt dat, zoals verweerder stelt, die belemmeringen begin 2006 zijn opgeheven. Gelet hierop en nu verweerder het gedogen van de overtredingen en het terzake niet handhavend optreden heeft gekoppeld aan de besluitvorming inzake de N61 en in het verlengde daarvan aan de realisatie van het nieuwe tankstation, bestaat er naar het oordeel van de Voorzitter geen concreet uitzicht op beëindiging van de illegale situatie.
2.6.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sluis van 4 augustus 2004, kenmerk BMV/U2004-8353, en van 10 augustus 2004, kenmerk BMV/U2004-8571;
II.    gelast dat de gemeente Sluis aan verzoeker het door hem voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht (€ 272,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Melse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2004
191-424.