ECLI:NL:RVS:2004:AR7052

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408644/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • M.L.D. Trippert-van Gemeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom opgelegd door gemeente

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 november 2004 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente Wormerland, waarbij hem op 18 augustus 2004 een last onder dwangsom was opgelegd. Dit besluit hield in dat verzoeker binnen acht weken na de dagtekening van het besluit de overtredingen van verschillende voorschriften van het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer diende te beëindigen. Verzoeker heeft op 19 oktober 2004 de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 november 2004, waar verzoeker en zijn gemachtigden, evenals vertegenwoordigers van de gemeente, aanwezig waren.

De Voorzitter overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begon op de dag na de bekendmaking van het besluit. Aangezien het bestreden besluit op 18 augustus 2004 was verzonden, liep de termijn tot en met 29 september 2004. Verzoeker had zijn bezwaarschrift echter niet tijdig ingediend, wat leidde tot de conclusie dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk was. Verzoeker voerde aan dat hij afwezig was vanwege vakantie en het bericht van TPGPost niet had aangetroffen, maar de Voorzitter oordeelde dat deze omstandigheden niet konden leiden tot het oordeel dat er geen verzuim was. De gevolgen van het niet afhalen van aangetekende post komen voor risico van verzoeker.

Uiteindelijk besloot de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, omdat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en er ook geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 november 2004.

Uitspraak

200408644/1.
Datum uitspraak: 30 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], handelend onder de naam [naam bedrijf], wonend en gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2004, kenmerk 04.002121, heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd indien niet binnen 8 weken na dagtekening van dit besluit de overtreding van voorschrift 2.2.2, onder a, voorschrift 2.2.3, onder b, voorschrift 1.6.11 en artikel 6, derde lid, onder d, van het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer wordt beëindigd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 november 2004, waar verzoeker, in persoon, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. E. Houwertjes en E.M. Bontjes, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de  bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:11, van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1.1.    Het bestreden besluit is op 18 augustus 2004 per aangetekende post verzonden. Gelet hierop liep de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van 19 augustus 2004 tot en met 29 september 2004.
Verzoeker heeft zijn bezwaarschrift niet binnen de termijn verzonden. Gelet hierop is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Hieraan doet niet af dat het besluit, nadat dit als “niet afgehaald” aan de gemeente was geretourneerd, op 16 september 2004 opnieuw aan verzoeker is verzonden en persoonlijk is overhandigd; deze hernieuwde verzending doet  geen nieuwe bezwaartermijn ontstaan.
2.1.2.    Verzoeker heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de eerste verzending afwezig was vanwege vakantie en het achtergelaten bericht van TPGPost niet heeft aangetroffen.
2.1.2.1.    Deze omstandigheden kunnen redelijkerwijs niet leiden tot het oordeel dat van een verzuim geen sprake is geweest. De gevolgen van het niet afhalen van per aangetekende post verzonden brieven komen voor risico van verzoeker. Het moet ervoor worden gehouden dat op het adres van verzoeker een kennisgeving is achtergelaten. Door verzoeker zijn geen voorzieningen getroffen gedurende de sluiting van het bedrijf wegens vakantie. Hierbij kan worden opgemerkt dat verzoeker na ontvangst van de brief van 16 september nog gelegenheid had om binnen de door de wet gestelde termijn een bezwaarschrift in te dienen.
Het betoog van verzoeker dat bij de tweede verzending duidelijk had moeten worden gemaakt dat van een nieuwe bezwaartermijn geen sprake was, treft naar het oordeel van de Voorzitter reeds daarom geen doel omdat het schrijven dat verweerder heeft verzonden op 16 september 2004 een herhaling is van het bestreden besluit en daarvan melding maakt.
2.2.    Gelet op het voorgaande zal verweerder het bezwaarschrift naar verwachting niet-ontvankelijk moeten verklaren. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin    w.g. Trippert-van Gemeren
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2004
289.