200400382/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 12 december 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Bij besluit van 26 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een woning op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 6 februari 2003, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2004 heeft [vergunninghouder] een reactie ingediend.
Bij brief van 23 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 23 maart 2004 heeft appellant een nader stuk ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Boogaard, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen [vergunninghouder].
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kern Vrouwenpolder” rust op het perceel de bestemming "Wt" (woondoeleinden maximaal twee aaneen).
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, mag bij de subbestemming "t." één zijgevel in de erfscheiding worden gebouwd.
2.1.1. Appellant betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat alleen bij twee woningen aaneen met de subbestemming "t." één zijgevel in de erfscheiding mag worden gebouwd. Voorts heeft de rechtbank, aldus appellant, miskend dat de erfscheiding niet aan de [locatie 1 en 2] ligt.
2.1.2. Dit betoog faalt. Uit de voor het perceel geldende bestemmingsregeling volgt dat hierop zowel vrijstaande woningen als twee woningen aaneen kunnen worden gebouwd. Derhalve volgt uit artikel 3, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften dat ook in het geval dat sprake is van een vrijstaande woning op een perceel, één zijgevel in de erfscheiding mag worden gebouwd. De – op zichzelf duidelijke – tekst van deze bepaling geeft geen aanleiding om onderscheid te maken tussen vrijstaande woningen en twee woningen aaneen. Er bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de erfscheiding niet tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] ligt. Het woord “de” vóór erfscheiding in artikel 3, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften heeft niet de exclusieve betekenis die appellant daaraan geeft. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat nu het bebouwingsvlak van het perceel zich uitstrekt tot de erfscheiding van het perceel [locatie 2], bouwen tot op deze erfscheiding mogelijk is.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004