ECLI:NL:RVS:2004:AR7057

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404079/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin het bezwaar van appellant tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Veere niet-ontvankelijk werd verklaard. De bouwvergunning, verleend op 20 augustus 2002, betrof de interne verbouwing van een woning op een specifiek perceel in de gemeente Veere. Appellant, die zich tegen deze beslissing verzette, stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat de bouwvergunning invloed zou hebben op zijn woon- en leefomgeving.

De rechtbank oordeelde echter dat appellant geen rechtstreeks belang had bij de verlening van de bouwvergunning, aangezien hij vanuit zijn woning geen zicht had op het perceel en de verbouwing intern van aard was. Dit oordeel werd door de Raad van State bevestigd. De Raad overwoog dat er geen specifieke omstandigheden waren die erop wezen dat appellant als belanghebbende kon worden aangemerkt. De enkele vermelding van een (paarden)bak op de situatietekening leidde niet tot een ander oordeel, omdat de vergunning uitsluitend betrekking had op de interne verbouwing.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek van de andere partijen om appellant te veroordelen tot vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 december 2004.

Uitspraak

200404079/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 april 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) een bouwvergunning verleend aan [partij] voor het intern verbouwen van een woning op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Veere, kern [plaats] sectie […], no. […].
Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 juni 2004 hebben [partijen] een memorie ingediend.
Bij brief van 7 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Boogaard, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, gemachtigde, verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.    Appellant richt zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat het college het bezwaar gericht tegen het besluit van 11 maart 2003 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij ten aanzien van het besluit niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.3.        Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hij geen rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb heeft bij de verlening van de bouwvergunning. Daartoe is redengevend dat appellant vanuit zijn woning geen zicht heeft op het perceel en dat de verleende bouwvergunning ziet op een interne verbouwing, waarvan redelijkerwijs niet valt te verwachten dat die invloed heeft op de woon- en leefomgeving van appellant.
Nu geen sprake is van andere specifieke omstandigheden die leiden tot de slotsom dat appellant kan worden aangemerkt als belanghebbende heeft de  rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat op de situatietekening bij het besluit van 20 augustus 2002 een (paarden)bak gearceerd is aangegeven leidt niet tot een ander oordeel, omdat blijkens de aanhef in samenhang met het dictum onder 1. van dat besluit uitsluitend bouwvergunning is verleend voor het intern verbouwen van een woning.
2.4.        Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    [partijen] hebben verzocht om appellant te veroordelen tot vergoeding van de kosten die zij stellen te hebben gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, zulks met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
2.5.1.    Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, derde volzin van de Awb, kan een natuurlijke persoon slechts in de proceskosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht.
2.5.2.    De Afdeling acht geen termen aanwezig voor een zodanige veroordeling. Toewijzing van dit verzoek van [partijen] zou feitelijk neerkomen op het uitspreken van een veroordeling van appellant voor het instellen van hoger beroep. Nu appellant in deze procedure verzoekt om een rechterlijk oordeel in hoogste instantie met betrekking tot de vraag of hij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb en dit niet aanstonds evident is, kan van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb niet worden gesproken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004
218-430.