200404956/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. Initiatief Vereniging Peppelensteeg, gevestigd te Ede,
2. [appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 mei 2004 in het geding tussen:
Belangenvereniging Levendaal e.o., gevestigd te Ede, Initiatiefgroep Peppelensteeg, gevestigd te Ede en appellante sub 2
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Bij besluit van 9 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) een parkeerverbodzone ingesteld in het "Peppelensteeggebied" en deze parkeerverbodzone bekrachtigd door plaatsing van de borden E4 (lees: E10), zonaal, waarbij het parkeren slechts is toegestaan in de daartoe aangewezen vakken volgens tekening.
Bij besluit van 11 augustus 2003 heeft het college het daartegen door de Initiatiefgroep Peppelensteeg gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door appellante sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door de Initiatiefgroep Peppelensteeg ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door appellante sub 2 ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, voorzover daarbij de bezwaren van appellante sub 2 ongegrond zijn verklaard, appellante sub 2 niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaren en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden beslissing op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2004, waar appellante sub 2 in persoon is verschenen en appellante sub 1 door haar is vertegenwoordigd. Het college werd ter zitting vertegenwoordigd door J. Verstand en M.A.T.M. van den Boomen, werkzaam bij de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, kan geen hoger beroep worden ingesteld door een belanghebbende, aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen beroep te hebben ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
2.2. Gelet op de stukken is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet appellante sub 1, maar de Initiatiefgroep Peppelensteeg beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Nu niet is gebleken dat appellante sub 1 redelijkerwijs niet in staat is geweest beroep in te stellen, is haar hoger beroep ingevolge artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, niet-ontvankelijk.
2.3. De rechtbank heeft ten aanzien van het beroep van appellante sub 2 geoordeeld dat zij geen belanghebbende is bij het besluit van 9 oktober 2002 en dat het college haar derhalve ten onrechte heeft ontvangen in haar bezwaren.
2.3.1. Met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende is een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Dat geldt ook voor besluiten van algemene strekking, waarbij de belangen van (zeer) velen kunnen zijn betrokken. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten als het onderhavige dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling inzake verkeersbesluiten, waaronder de uitspraak van 3 juli 1998 in zaak no. HO1.97.0795 (AB 1998/332), volgt dat degene die bezwaar wil maken tegen dergelijke besluiten, een bijzonder, individueel belang moet hebben, waarin hij zich in voldoende mate onderscheidt van andere weggebruikers.
Aangezien appellante sub 2 niet woont in de directe nabijheid van het “Peppelensteeggebied” en niet anders dan vele anderen gebruik maakt van de wegen aldaar, kan hieruit niet een bijzonder individueel belang worden afgeleid. Ook voor het overige zijn er geen omstandigheden gebleken die tot het oordeel hadden moeten leiden dat appellante sub 2 zich in voldoende mate van de belangen van andere weggebruikers onderscheidt.
Met de rechtbank is de Afdeling derhalve van oordeel dat appellante sub 2 niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt bij het besluit van 9 oktober 2002. Hetgeen appellante sub 2 voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
2.4. Het hoger beroep van appellante sub 2 is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van appellante sub 1 niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004