ECLI:NL:RVS:2004:AR7080

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407434/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • J.W. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van wijzigingsplannen voor zomerwoningen en dagrecreatieve voorzieningen op Terschelling

Op 2 december 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de stichting "Stichting de 4 veldjes" als verzoekster optrad tegen het college van gedeputeerde staten van Fryslân, dat op 6 juli 2004 goedkeuring had verleend aan wijzigingsplannen voor de bouw van zomerwoningen en dagrecreatieve voorzieningen op camping Schuttersbos in Midsland-Noord. De stichting heeft op 9 september 2004 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 5 november 2004 ter zitting behandeld.

De wijzigingsplannen betroffen de bouw van 31 zomerwoningen en de aanleg van een dagrecreatieterrein. De stichting stelde dat de goedkeuring van de plannen in strijd was met het gemeentelijke en provinciale beleid en dat de natuur- en landschapswaarden van het gebied in gevaar zouden komen. De Voorzitter oordeelde dat de zomerwoningen zich nadrukkelijker in het landschap zouden manifesteren dan de huidige stacaravans, vooral omdat het maaiveld met 1,35 meter zou worden verhoogd. Dit leidde tot twijfels over de landschappelijke inpassing van de zomerwoningen.

De Voorzitter besloot het bestreden besluit te schorsen voor zover het betrekking had op de goedkeuring van het wijzigingsplan voor de zomerwoningen, om onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Voor het wijzigingsplan voor de dagrecreatieve voorzieningen was er geen spoedeisend belang, aangezien er geen plannen waren voor een snelle aanleg. De provincie Fryslân werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoekster en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 december 2004.

Uitspraak

200407434/2.
Datum uitspraak: 2 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting "Stichting de 4 veldjes", gevestigd te Midsland,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Terschelling het wijzigingsplan "Buitengebied Polder (31 zomerwoningen op camping Schuttersbos, Midsland-Noord)" en het wijzigingsplan "Buitengebied Polder (Dagrecreatieve voorzieningen Schuttersbos)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 juli 2004, kenmerk 565660, over de goedkeuring van de wijzigingsplannen beslist.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 9 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 november 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Jilderda, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.T. Smit, J.J.W. Hellevoort en P. de Bos, gemachtigden, en NIPA Holding B.V., vertegenwoordigd door T.J. Vlaskamp, J.P. Hoekzema en mr. J.A. Mendelts, gemachtigden.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het wijzigingsplan "Buitengebied Polder (31 zomerwoningen op camping Schuttersbos, Midsland-Noord)" voorziet in de bouw van zomerwoningen op een gedeelte van camping Schuttersbos dat thans is ingericht met jaarstandplaatsen voor stacaravans.
Het wijzigingsplan "Buitengebied Polder (Dagrecreatieve voorzieningen Schuttersbos)" voorziet in de aanleg van een dagrecreatieterrein op een agrarisch perceel ten zuiden van deze camping.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder beide wijzigingsplannen goedgekeurd.
2.3.    Verzoekster, die blijkens haar doelstelling de belangen behartigt van de stacaravaneigenaren op camping Schuttersbos, stelt zich op het standpunt dat verweerder de wijzigingsplannen ten onrechte heeft goedgekeurd en verzoekt schorsing van het bestreden besluit. Zij is onder meer van mening dat de bouw van zomerwoningen de landschaps- en natuurwaarden van het gebied zal aantasten en voorts niet in overeenstemming is met het terzake gevoerde gemeentelijke en provinciale beleid. Daarnaast wijst zij erop dat de gronden waar de aanleg van het dagrecreatieterrein is voorzien deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Zij kan zich in dit verband niet verenigen met het standpunt van verweerder dat het compensatiebeginsel op deze gronden niet van toepassing is.
2.4.    Het wijzigingsplan "Buitengebied Polder (31 zomerwoningen op camping Schuttersbos, Midsland-Noord)" is gebaseerd op artikel 27, lid H, van de voorschriften van de "Tweede Correctieve en partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied (Polder)" (hierna: het bestemmingsplan).
Ingevolge deze bepaling kan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig het gestelde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan wijzigen zo dat de bestemming "Kampeerterrein" die niet is voorzien van de aanduiding "zomerhuizen toegestaan", alsnog wordt voorzien van deze aanduiding mits:
1. de bepalingen van artikel 9, lid A, onder 2w overeenkomstig worden toegepast;
2. de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding "permanente kampeervormen niet toegestaan";
3. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in bijlage 6 bij de voorschriften neergelegde beleid ten aanzien van zomerhuizen op kampeerterreinen.
Ingevolge genoemde bijlage, voorzover hier van belang, zullen bij toepassing van de aan de orde zijnde wijzigingsbevoegdheid de volgende criteria in acht worden genomen:
(…)
- de landschappelijke kenmerken zullen moeten worden gehandhaafd en waar mogelijk moeten worden versterkt; dit geldt met name de randbeplanting;
(…)
- er zal geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
1. de waarden van het landschap, zoals genoemd in bijlage 1.c. bij deze voorschriften (…).
Ingevolge artikel 9, lid A, onder 2w, voorzover hier van belang, bedraagt de oppervlakte van een zomerhuis ten minste 35 m² en ten hoogste 60 m². De goothoogte van een zomerhuis is in dit artikellid bepaald op ten hoogste drie meter en de bouwhoogte op ten hoogste vier meter.
Ingevolge artikel 9 lid, A, onder 1x, voorzover hier van belang, mag de oppervlakte van een stacaravan niet meer dan 30 m² bedragen en de hoogte niet meer dan 3,30 meter.
2.5.    Blijkens de stukken maakt het campingterrein deel uit van het Terschellinger elzensingellandschap, dat van West-Terschelling tot voorbij Oosterend, nagenoeg onafgebroken langs de binnenduinrand loopt en met name om landschappelijke en historische redenen van grote betekenis is.
De Voorzitter acht aannemelijk dat, gelet op de grotere maatvoering, de zomerwoningen zich nadrukkelijker in het landschap zullen manifesteren dan de stacaravans, temeer nu blijkens de stukken ten behoeve van de bouw van de zomerwoningen het maaiveld met ongeveer 1,35 meter zal worden verhoogd.
Voorzover uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat het bestreden perceel wordt omgeven door een twee tot vier meter brede beplantingssingel, is de Voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat deze voldoende breed en hoog is om een goede landschappelijke inpassing van de zomerwoningen te waarborgen. Daarbij heeft hij mede in aanmerking genomen dat blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan voor nieuwe kampeerterreinen – met name aan de zuidzijde van Midsland-Noord – met het oog op de landschappelijk-visuele afscherming wordt uitgegaan van een beplantingssingel van zeven meter breed.
De Voorzitter twijfelt dan ook of aan de hiervoor onder 2.4. weergegeven criteria uit bijlage 6 bij de voorschriften van het bestemmingsplan is voldaan.
Voorts twijfelt de Voorzitter of in voldoende mate rekening is gehouden met na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan vastgesteld nieuw beleid.
Het voorgaande in aanmerking genomen, ziet de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit te schorsen, voorzover dat betrekking heeft op de goedkeuring van het wijzigingsplan "Buitengebied Polder (31 zomerwoningen op camping Schuttersbos, Midsland-Noord)" teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
Gelet hierop, kunnen de overige bezwaren van verzoekster die betrekking hebben op dit wijzigingsplan thans buiten bespreking worden gelaten.
2.6.    Voorzover het verzoek betrekking heeft op het wijzigingsplan "Buitengebied Polder (Dagrecreatieve voorzieningen Schuttersbos)" is ter zitting gebleken dat er geen plannen zijn om op korte termijn met de aanleg en inrichting van het dagrecreatieterrein te beginnen.
Aldus is met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre geen spoedeisend belang gemoeid.
Voor een verdergaande schorsing ziet de Voorzitter dan ook geen aanleiding.
2.7.    Verweerder dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 6 juli 2004, kenmerk 565660, voorzover het de goedkeuring van het wijzigingsplan "Buitengebied Polder (31 zomerwoningen op camping Schuttersbos, Midsland-Noord)" betreft;
II.    wijst het verzoek voor het overige af;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 702,07, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Fryslân te worden betaald aan verzoekster;
IV.    gelast dat de provincie Fryslân aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Prins
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2004
363.