ECLI:NL:RVS:2004:AR7081

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407810/1 en 200407810/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvoorschriften en verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijchen op 12 juni 2003 een besluit genomen waarbij appellante werd gelast om de verbindingshal tussen haar woning en berging te verwijderen. Dit besluit werd genomen op straffe van een dwangsom en diende vóór 2 augustus 2003 uitgevoerd te worden. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 25 november 2003. Vervolgens heeft het college op 23 december 2003 de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak in beroep. De rechtbank Arnhem heeft op 27 augustus 2004 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop appellante hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 november 2004 behandeld. Appellante was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Voorzitter heeft overwogen dat de verbindingshal zonder de vereiste bouwvergunning is gebouwd, wat in strijd is met de Woningwet. Het college had derhalve het recht om handhavend op te treden. De Voorzitter heeft vastgesteld dat er geen concreet uitzicht op legalisatie van de verbindingshal bestaat, aangezien het college op 17 oktober 2003 al had geweigerd om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.

Het hoger beroep van appellante is ongegrond verklaard. De Voorzitter heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met enige verbetering van de gronden. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 december 2004.

Uitspraak

200407810/1 en 200407810/2.
Datum uitspraak: 2 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 augustus 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijchen (hierna: het college) appellante op straffe van een dwangsom gelast de verbindingshal tussen de woning en de berging op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 2 augustus 2003 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 25 november 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 december 2003 heeft het college, onder herroeping in zoverre van het besluit van 12 juni 2003, de begunstigingstermijn alsnog verlengd tot 6 weken na de uitspraak in beroep.
Bij uitspraak van 27 augustus 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Voorts heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.A. Rinsampessy, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat de verbindingshal, waarop de last ziet, is gebouwd, zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning en dat daarmee is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.    Appellante betoogt tevergeefs dat concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Bij besluit van 17 oktober 2003 heeft het college geweigerd vrijstelling en bouwvergunning voor de verbindingshal te verlenen. In deze procedure staat dat besluit niet ter toets. Slechts indien op voorhand duidelijk zou zijn dat die weigering in rechte geen stand zal houden en bouwvergunning niet geweigerd mocht worden, zou concreet uitzicht op legalisatie kunnen worden aangenomen.
Die situatie doet zich niet voor. De verbindingshal moet naar voorlopig oordeel als uitbreiding van het bestaande bijgebouw worden aangemerkt, door de oprichting waarvan een aangebouwd bijgebouw is ontstaan met een grotere oppervlakte dan het bestemmingsplan toestaat. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.4.    Gelet hierop bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Roelfsema
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2004
58-412.