200408430/1 en 200408430/2.
Datum uitspraak: 3 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 september 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
Bij besluit van 11 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van de tijdelijke woning aan de [locatie] te staken binnen één jaar na verzending van het besluit.
Bij besluit van 28 april 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2004, verzonden op 22 september 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij deze brief heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2004, waar appellant vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers, gemachtigde is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d., gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat een beroepschrift de gronden van het hoger beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Appellant heeft de gronden van het hoger beroep niet vermeld. Bij aangetekende brief van 18 oktober 2004 is appellant gewezen op dit verzuim en is hij tot en met 15 november 2004 in de gelegenheid gesteld het te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Ter zitting is gebleken dat vergeten is de gronden binnen de gestelde termijn in te dienen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat appellant ten aanzien van dat verzuim geen verwijt kan worden gemaakt.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2004