ECLI:NL:RVS:2004:AR7107

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409054/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit college burgemeester en wethouders van Soest

Op 12 december 2003 heeft het college burgemeester en wethouders van Soest een besluit genomen waarbij verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang is aangeschreven. Verzoeker werd verzocht om binnen de gestelde begunstigingstermijnen bepaalde bouwwerken op het perceel te verwijderen en de bewoning van een aanwezige schuur te beëindigen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 6 juli 2004. Vervolgens heeft verzoeker beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 30 september 2004 het beroep ongegrond verklaarde.

Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is behandeld op 25 november 2004. Tijdens de zitting waren verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde G. Beijen, en een vertegenwoordiger van het college, G. Hutttinga, aanwezig. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, D.A.C. Slump, heeft het verzoek beoordeeld.

In de overwegingen van de uitspraak werd geconcludeerd dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Ook werd er geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening of voor een proceskostenveroordeling. De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 december 2004.

Uitspraak

200409054/2.
Datum uitspraak: 3 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 30 september 2004 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college burgemeester en wethouders van Soest.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2003 heeft het college burgemeester en wethouders van Soest (hierna: het college) verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om binnen de in dat besluit gestelde begunstigingstermijnen de daarin nader aangeduide bouwwerken op het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en de bewoning van de daarop aanwezige schuur te beëindigen.
Bij besluit van 6 juli 2004 heeft het college, onder verlenging van begunstigingstermijnen en herroeping in zoverre van het besluit van 12 december 2003, het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2004, verzonden op 1 oktober 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 5 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 november 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door G. Beijen, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door G. Hutttinga, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [partij] daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat niet in redelijkheid tot handhavend optreden mocht worden besloten.
2.2.    Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Roelfsema
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2004
58-412.