ECLI:NL:RVS:2004:AR7112

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406831/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen gebruik uitweg vergunninghouder

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 december 2004 uitspraak gedaan over een handhavingsverzoek dat was ingediend door een appellant tegen het gebruik van een uitweg door een vergunninghouder. Het verzoek om handhavend op te treden werd door de gemeente Rheden afgewezen. De appellant stelde dat de vergunninghouder, op basis van een Hinderwetvergunning uit 1967, alleen gebruik mocht maken van de in- en uitrit aan de Dorpsstraat en dat het gebruik van de in- en uitrit aan de Veerweg niet gelegaliseerd kon worden zonder een vergunning. De appellant voerde aan dat het aannemersbedrijf van plan was een loods op te richten, wat zou leiden tot een intensiever gebruik van de Veerweg.

De gemeente Rheden verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, en de zaak werd ter zitting behandeld op 23 november 2004. De vergunninghouder was vertegenwoordigd door een advocaat en een gemachtigde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de Hinderwetvergunning betrekking had op een benzinestation en dat de bedrijfsactiviteiten inmiddels waren gewijzigd naar een aannemersbedrijf dat onder het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer valt. De Afdeling concludeerde dat het aannemersbedrijf op de juiste wijze had gemeld en dat het gebruik van de in- en uitrit niet in strijd was met het Besluit.

De Afdeling oordeelde dat de gemeente terecht het verzoek om handhavend op te treden had afgewezen, en dat de stelling van de appellant over toekomstig intensiever gebruik niet relevant was voor de beoordeling. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200406831/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rheden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2003, kenmerk BMIL1586-1172, heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik van de uitweg van [vergunninghouder] op de [locatie] afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2003, kenmerk BMMIL2425-7903, verzonden op 19 september 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 december 2003.
Bij brief van 19 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door M.G. Maandag-Rietbergen, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Tevens is namens vergunninghouder mr. L.G.P. Frankfort, advocaat te Arnhem, en [gemachtigde], als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant voert aan dat [vergunninghouder] op grond van zijn Hinderwetvergunning uit 1967 alleen van de in- en uitrit aan de Dorpsstraat gebruik mag maken. Het gebruik van de in- en uitrit aan de Veerweg kan volgens appellant niet door een Wet milieubeheer melding worden gelegaliseerd. Hiervoor had een vergunning moeten worden aangevraagd. Tevens voert appellant aan dat het aannemersbedrijf van plan is een loods op te richten waardoor het gebruik van de in- en uitrit aan de Veerweg zal worden geïntensiveerd.
2.1.1.    Verweerder voert aan dat de Hinderwetvergunning waar appellant naar verwijst betrekking heeft op een benzinestation. De bedrijfsactiviteiten zijn reeds geruime tijd geleden gewijzigd. Er is nu sprake van een aannemersbedrijf dat van rechtswege onder het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer valt. Het aannemersbedrijf heeft dit op de voorgeschreven wijze gemeld en het gebruik van de in- en uitrit is niet in strijd met het Besluit.
2.1.2.    De Afdeling overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [vergunnininghouder] onder het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer valt. Uit hetgeen appellant heeft aangevoerd noch anderszins is gebleken dat het aannemersbedrijf dit Besluit met het gebruik van de in- en uitrit heeft overtreden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek om handhavend op te treden diende te worden afgewezen. De stelling van appellant dat de in- en uitrit in de toekomst mogelijk intensiever dan op het moment zal worden gebruikt kan hieraan niet af doen. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Klap
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004
315.