200403585/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schipluiden (thans Midden-Delfland) het uitwerkingsplan "Bestemmingsplan Look-west, Uitwerking 2e fase" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 maart 2004, kenmerk DRM/ARB/03/18172A, over de goedkeuring van het uitwerkingsplan beslist.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, is verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, vertegenwoordigd door M.W. Tsang en T.W.P. van den Berg, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het geschil betreft een uitwerking van het bestemmingsplan "Look-West" (hierna: het bestemmingsplan). Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van 76 woningen aan de noord-oostzijde van het plangebied "Look-west" dat ligt ten westen van de kern Den Hoorn in de Harnaschpolder.
2.3. Appellant heeft als formeel bezwaar aangevoerd dat in de kennisgeving inzake de terinzageligging van het bestreden besluit niet is vermeld dat het uitwerkingsplan ten opzichte van het ontwerp gewijzigd is vastgesteld.
Dit bezwaar heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.4. Appellant woont aan de [locatie] en stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bouwvlak dat in het uitwerkingsplan is opgenomen voor de te bouwen woning op het naastgelegen perceel [locatie]. Hij acht de afstand tussen zijn woning en dit bouwvlak, met name ter plaatse van de aanbouwmogelijkheid, te gering en verwacht daarvan nadelige gevolgen te zullen ondervinden. Volgens appellant is met zijn belangen onvoldoende rekening gehouden.
2.5. Verweerder heeft het uitwerkingsplan goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan is voldaan. Voorts stemt hij in met de weerlegging door het college van burgemeester en wethouders van de naar voren gebrachte zienswijzen.
2.6. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op artikel 3.1 ("Woongebied–uit te werken") van de voorschriften van het bestemmingsplan.
Niet gesteld, noch gebleken is dat het plan, voorzover in geding, niet voldoet aan de in het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels.
Voorts stelt de Afdeling vast dat de kortste afstand tussen de woning van appellant en het bouwvlak voor de op het perceel [locatie] voorziene woning ter plaatse van de aanbouw ongeveer vijf meter en ter plaatse van het hoofdgebouw ongeveer tien meter bedraagt. Gelet hierop, daarbij mede in aanmerking genomen het verstedelijkte karakter van de omgeving, heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid met de ligging van dit bouwvlak kunnen instemmen.
2.7. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan in zoverre, hoewel de invulling past binnen de regels van het bestemmingsplan, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Prins
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004