200403217/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bolsward,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 maart 2004 in het geding tussen:
[partij], wonend te Bolsward
het college van gedeputeerde staten van Fryslân.
Bij besluit van 10 juni 2002 heeft appellant geweigerd aan [partij] ontheffing te verlenen voor het innemen van een standplaats met een woonwagen.
Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) het daartegen door [partij] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 22 juli 2003, verzonden 13 augustus 2003, heeft appellant het besluit van 10 juni 2002 ingetrokken.
Bij besluit van 29 september 2003 heeft het college het door [partij] ingestelde beroep, voorzover gericht tegen het besluit van 10 juni 2002, wederom niet-ontvankelijk verklaard en voorzover gericht tegen het besluit van 22 juli 2003, ongegrond.
Bij uitspraak van 15 maart 2004 heeft de rechtbank, voorzover thans van belang, het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voorzover het beroep tegen het besluit van 10 juni 2002 daarbij niet-ontvankelijk is verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 juli 2004 heeft [partij] een memorie ingediend.
Bij brief van 26 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en [partij], vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar het college verschenen, vertegenwoordigd door mr. L. Kusters, ambtenaar van de provincie.
2.1. Appellant klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in het besluit van 29 september 2003 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [partij] geen belang meer heeft bij het door hem tegen het besluit van 10 juni 2002 ingestelde administratief beroep, nu deze heeft gesteld ten gevolge van dat besluit schade te hebben geleden.
2.2. Dit betoog treft doel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 6 november 2002 in zaak no. 200104030/1; AB 2003, 115), kan belang bij beroep tegen een besluit worden gevonden in de stelling dat als gevolg van dat besluit schade is geleden, indien dat gevolg tenminste tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt. Er is geen grond om te oordelen dat dat vereiste in dit geval niet geldt.
Appellant heeft eerst bij het besluit van 10 juni 2002 op het verzoek van [partij] van 29 januari 1996 om een standplaats met zijn woonwagen te mogen innemen beslist en dit verzoek daarbij afgewezen. [partij] beschikte voor 10 juni 2002 niet over een ontheffing, als bedoeld in artikel 10 van de Woonwagenwet. Door het besluit van 10 juni 2002 is daarin geen verandering gekomen. [partij] is er voorts niet in geslaagd tot op zekere hoogte aannemelijk te maken dat hij vermogensschade heeft geleden of ander nadeel heeft ondervonden dat voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat [partij] geen belang meer heeft bij het administratief beroep tegen het besluit van 10 juni 2002.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidende beroep van [partij] tegen het besluit van het college van 29 september 2003 ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 maart 2004, in zaak no. 03/1141 PROWT;
II. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Mathot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004