ECLI:NL:RVS:2004:AR7133

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402426/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan 'Antoniushof 2002' door gemeenteraad Drimmelen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Antoniushof 2002' door de gemeenteraad van Drimmelen, vastgesteld op 12 juni 2003. Het college van burgemeester en wethouders had op 5 juni 2003 een voorstel gedaan voor dit bestemmingsplan. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, heeft op 27 januari 2004 goedkeuring verleend aan het plan. Appellanten sub 1 en sub 2 hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun bezwaren hebben geuit over de parkeeroverlast en de impact van de uitbreiding van het verzorgingshuis Sint Antonius Abt op hun woongenot.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 november 2004 behandeld. Appellanten sub 1 vrezen dat de uitbreiding van het verzorgingshuis zal leiden tot een toename van de parkeeroverlast op het Dorpsplein en dat de benodigde parkeerplaatsen niet correct zijn berekend. Daarnaast maken zij zich zorgen over de grote bomen aan de rand van de tuin van de voormalige pastorie, die mogelijk niet behouden kunnen blijven.

Verweerder heeft echter geen redenen gezien om het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Hij heeft gesteld dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gecreëerd met een nieuwe parkeergarage en dat de bestaande bomen, voor zover ze niet op het te bebouwen terrein staan, behouden blijven. De Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de goedkeuring terecht is verleend. De beroepen van appellanten zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

200402426/1.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats] en gevestigd te [plaats],
2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Drimmelen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 juni 2003, het bestemmingsplan "Antoniushof 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 januari 2004, no. 926675, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 20 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2004, en appellanten sub 2 bij brief van 20 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2004, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 20 april 2004.
Bij brief van 14 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 5 augustus 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 2 en de gemeenteraad van Drimmelen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2004, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door C.P.F.M. Rompa, appellanten sub 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.R. van Bruggen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar de gemeenteraad van Drimmelen, vertegenwoordigd door C.P.A. Segeren, ambtenaar van de gemeente, en namens de Stichting Circonflex mr. P.L.J.M. van Dun, advocaat te Tilburg, en [partij] gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2.    Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de uitbreiding van het verzorgingshuis Sint Antonius Abt op de hoek Markstraat-Hoofdstraat in het centrum van Terheijden. De uitbreiding bestaat uit 12 verzorgingsappartementen en 60 verpleegeenheden met bijbehorende voorzieningen, waaronder parkeergelegenheid.
2.3.    Appellanten sub 1 stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij vrezen dat door het plan de parkeeroverlast die thans reeds op het Dorpsplein aanwezig is, zal toenemen. Zij menen dat de parkeergelegenheid op dit plein ten onrechte geheel wordt toegerekend aan het verzorgingshuis en dat het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie niet op juiste wijze is berekend. Volgens hen ontbreken ten onrechte een totaalbeeld van de parkeerdruk in het centrum en een oplossing van het parkeerprobleem. Voorts vrezen appellanten dat de grote bomen aan de rand van de tuin van de voormalige pastorie aan de [locatie] ten gevolge van de nieuwbouw niet behouden kunnen blijven.
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft hieraan goedkeuring verleend. Hij heeft hierbij overwogen dat het plan voorziet in een nieuwe parkeergarage met 40 plaatsen en dat de bestaande parkeerruimte met 26 plaatsen op het Dorpsplein blijft gehandhaafd. Hiermee wordt volgens verweerder in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte. Verder heeft de gemeente met de initiatiefnemer van het plan een overeenkomst gesloten waarin de afspraak is gemaakt dat de bestaande bomen voorzover deze niet op het te bebouwen terrein staan, behouden blijven en goed worden onderhouden ten behoeve van het openbare park.
2.5.    Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad met het plan heeft willen voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid die de uitbreiding van het verzorgingshuis Sint Antonius Abt met zich brengt. Met het plan wordt niet beoogd de parkeerproblematiek in het centrum van Terheijden integraal tot een oplossing te brengen.
De Afdeling is, mede gelet op het deskundigenbericht, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de in het plan opgenomen parkeergarage, die plaats biedt aan 42 auto’s, in voldoende mate wordt voorzien in de toenemende behoefte aan parkeermogelijkheden die samenhangt met de voorziene uitbreiding van het verzorgingshuis. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze parkeerbehoefte is berekend aan de hand van de “Regeling bouwmaatstaven parkeervoorzieningen in de zorgsector”, die is vastgesteld door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen, en de “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom”, opgesteld door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW).
2.5.1.    Wat betreft de grote bomen aan de rand van de tuin van de voormalige pastorie aan de [locatie], is het streven van de gemeenteraad erop gericht de ter plaatse aanwezige bomen zo veel mogelijk te behouden en nieuwe bomen aan te planten. Daartoe is een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer waarin dit is vastgelegd en waarin de verplichting is opgenomen het parkgebied te onderhouden als openbaar parkgebied. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat in dit opzicht aan het plan geen ernstige bezwaren kleven. De Afdeling acht dit niet onredelijk.
2.6.    Appellanten sub 2 hebben bezwaren tegen de goedkeuring van het plan, omdat zij vinden dat door de voorziene uitbreiding van het verzorgingshuis het uitzicht vanuit hun woning verslechtert en hun privacy wordt aangetast. Verder hebben zij bezwaren tegen de wijze waarop de voorziene ondergrondse parkeergarage wordt ontsloten, omdat hierdoor geluid- en trillingsoverlast zal ontstaan. Alternatieven voor de ontsluiting zijn naar hun mening ten onrechte niet onderzocht.
2.7.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft hieraan goedkeuring verleend. De overwegingen in het bestreden besluit komen erop neer dat verweerder de uitbreiding van het zorgcomplex vindt passen in de kern van Terheijden en de inbreuk op het woongenot van appellanten niet zo zwaarwegend acht dat goedkeuring zou moeten worden onthouden. Verder komt volgens verweerder de ontsluiting van de parkeerkelder niet direct naast het perceel van appellanten te liggen maar op enige afstand daarvandaan. Verweerder verwacht geen trillings- en/of geluidhinder van autoverkeer dat van de parkeergarage gebruik maakt.
2.8.    Het plan voorziet in de bouw van een gebouw van maximaal 13 meter hoog op een afstand van ongeveer 8 meter ten noordwesten van het woonperceel van appellanten. In dit gebouw worden 60 verpleegeenheden ondergebracht.
Gelet hierop is aannemelijk dat door deze uitbreiding van het verzorgingshuis het uitzicht wordt aangetast en enige inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van appellanten. De Afdeling is echter van oordeel dat verweerder hieraan tegenover het belang dat met de uitbreiding is gediend, geen overwegende betekenis behoefde toe te kennen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan voorziet in een groenstrook van ongeveer 8 meter breed tussen de uitbreiding en het perceel van appellanten waarin beplanting mogelijk is, waardoor het gebouw grotendeels aan het oog kan worden onttrokken.
2.8.1.    In het plan is een ontsluiting opgenomen van de ondergrondse parkeergarage, die plaats zal bieden aan 42 auto’s, in de groenstrook tussen de voormalige pastorie aan de [locatie] en het perceel van appellanten. Ter plaatse is de groenstrook ongeveer 11 meter breed.
De Hoofdstraat vormt een doorgaande verbinding tussen Zevenbergschenhoek en Breda. De Hoofdstraat is nabij het perceel van appellanten ongeveer 15 meter breed en heeft aan beide zijden een trottoir en parkeerhavens.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid ervan heeft mogen uitgaan dat de ontsluiting van de parkeergarage op de Hoofdstraat verkeersveilig zal zijn. Naar het oordeel van de Afdeling is ook het standpunt van verweerder dat geen ernstige hinder van het autoverkeer dat langs het perceel van appellanten van en naar de parkeergarage rijdt, te verwachten is, niet onredelijk. Hierbij heeft de Afdeling betrokken dat de intensiteit van dit verkeer betrekkelijk laag is en dat dit verkeer slechts met lage snelheid langs het perceel van appellanten zal kunnen rijden.
2.8.2.    In verband hiermee behoefde verweerder in de door appellanten aangevoerde omstandigheid dat de mogelijkheid bestaat om de parkeergarage te ontsluiten naar de Markstraat in plaats van naar de Hoofdstraat, geen aanleiding te zien goedkeuring te onthouden aan het desbetreffende plandeel. Immers het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt mee dat deze alternatieve mogelijkheid hierbij in beginsel eerst aan de orde behoeft te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen de in het plan voorziene ontsluiting. Deze situatie doet zich in dit geval echter niet voor.
2.9.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten sub 1 en 2 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004
177---.