200408191/2.
Datum uitspraak: 6 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren het "Plan tot wijziging van het bestemmingsplan Spiegel- en Blijkpolder ingevolge artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" vastgesteld.
Bij besluit van 23 juli 2004, kenmerk 2004-29076, is namens verweerder over de goedkeuring van het plan beslist.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2004, beroep ingesteld. Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 november 2004, waar verzoekster in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door
W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord [partij] en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen en F.E. Lieste, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan heeft betrekking op gronden in Nederhorst den Berg en voorziet in:
- wijziging van de bestemming "Woondoeleinden eengezinshuizen Wa" in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden wasserijen" betreffende het perceel Dammerweg 108;
- wijziging van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden wasserijen" in de bestemming "Woondoeleinden eengezinshuizen Wa" betreffende het perceel Dammerweg 108a;
- uitbreiding van het bebouwingsvlak betreffende het perceel Dammerweg 109 met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden wasserijen".
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekster woont aan de [locatie]. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder het wijzigingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd en verzoekt schorsing van het bestreden besluit. Daartoe heeft zij allereerst een aantal formele bezwaren naar voren gebracht. Voorts is zij van mening dat aan de wijzigingsbevoegdheid ten onrechte toepassing is gegeven. In dit verband heeft zij aangevoerd dat de wasserijactiviteiten reeds geruime tijd zijn beëindigd en dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat zich in de leegstaande bedrijfshal op korte termijn een nieuwe wasserij zal vestigen. In het verlengde hiervan wijst zij erop dat met de bestemmingswijziging voor het perceel Dammerweg 108a voorbij wordt gegaan aan de doelstelling en oorsprong van de bepaling dat de woning gerelateerd moet zijn aan het wasserijbedrijf. Voorts heeft zij aangevoerd dat de te bouwen woning op het perceel Dammerweg 108a in een kwetsbare omgeving ligt, aan de rand van een natuur- en recreatiegebied.
2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de wijzigingsvoorwaarden van het geldende bestemmingsplan is voldaan. Voorts acht hij het wijzigingsplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en met het recht. De door verzoekster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden kunnen naar zijn mening geen aanleiding vormen het verzoek om schorsing toe te wijzen.
2.5. Het plan is gebaseerd op artikel 36, leden VI en VII, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Spiegel en Blijkpolder" (hierna: het bestemmingsplan).
Ingevolge art 36, lid VI, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, mits gelijktijdig toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 36, lid VII, ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding "gebied wijzigingsbevoegdheid III" voorkomt, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden wasserijen" te wijzigen ten behoeve van een vergroting van het bebouwingsvlak.
Ingevolge artikel 36, lid VII, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, mits gelijktijdig toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 36, lid VI, ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding "gebied wijzigingsbevoegdheid IV" voorkomt, de bestemming "Woondoeleinden eengezinshuizen Wa" te wijzigen in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden wasserijen" als bedoeld in artikel 16, en de bestemming "Bedrijfsdoeleinden wasserijen" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden eengezinshuizen Wa", als bedoeld in artikel 4.
2.6. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting staat op het perceel Dammerweg 108 een burgerwoning. Het perceel Dammerweg 108a is thans onbebouwd. In het bestemmingsplan is voor dit perceel een bouwvlak opgenomen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden wasserijen", voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning toegestaan", ten behoeve van de bouw van een bedrijfswoning.
Voorts is gebleken dat de vergroting van het bebouwingsvlak op het perceel Dammerweg 109 is ingegeven door de wens van de eigenaar, [partij], de bestaande wasserijhal ten behoeve van een mogelijke nieuwe gebruiker uit te breiden en deze een representatievere uitstraling te geven. Omdat vergroting van de wasserijhal ertoe leidt dat deze dichter op de bestaande burgerwoning op het perceel Dammerweg 108 komt te staan, ligt het naar zijn mening voor de hand aan deze woning de functie van bedrijfswoning toe te kennen en op het perceel Dammerweg 108a een nieuwe burgerwoning te bouwen, waar de bewoners minder hinder van de bedrijfsactiviteiten zullen ondervinden.
2.7. Naar het oordeel van de Voorzitter is ter zitting onvoldoende bestreden dat de bedrijfsactiviteiten van de wasserij reeds gedurende twee jaren zijn stilgelegd.
Voorts heeft hetgeen ter zitting hieromtrent naar voren is gebracht, de Voorzitter er niet van kunnen overtuigen dat op korte termijn ter plaatse nieuwe wasserijactiviteiten zullen worden ontwikkeld. Daarbij heeft hij mede in aanmerking genomen dat door de eigenaar geen overeenkomst voor hergebruik, noch een concreet, financieel onderbouwd, verbouwplan voor de bedrijfshal kon worden overgelegd.
Onder deze omstandigheden verwacht de Voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking komt, nu verweerder onvoldoende kennis heeft vergaard omtrent de vraag in hoeverre op het perceel Dammerweg 109 concreet nieuwe bedrijfsactiviteiten zijn te verwachten.
Indien geen sprake is van feitelijke bedrijfsactiviteiten is het bestemmen van een nabijgelegen perceel tot "Bedrijfsdoeleinden wasserijen" en het vergroten van het bouwvlak met die bestemming in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Het voorgaande in aanmerking genomen, ziet de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit te schorsen teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
Gelet hierop, kunnen de overige bezwaren thans buiten bespreking worden gelaten.
2.8. Verweerder dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 23 juli 2004, kenmerk 2004-29076;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 36,16; het bedrag dient door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2004