200406581/4.
Datum uitspraak: 8 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma [Bar Dancing] en [Sportcafé] en haar [vennoten].
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 25 juni 2004 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Venhuizen.
Bij besluit van 3 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venhuizen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de verbouw en uitbreiding van een café op het perceel [locatie] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit te nemen en bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 3 september 2002 geschorst tot zes weken na de datum van verzending van het nieuw te nemen besluit.
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft het college het door verzoeker tegen het besluit van 3 september 2002 gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard, alsnog met toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, onder a, van de bouwverordening van de gemeente Venhuizen ontheffing verleend en de bouwvergunning gehandhaafd.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2004 hebben de vennootschap onder firma [Bar Dancing] en [Sportcafé] en haar [vennoten] bij brief van 5 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Tegen het besluit van 20 juli 2004 heeft verzoeker bij brief van 9 september 2004 bij de rechtbank beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 oktober 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. J.J. de Boer, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door Th.L. de Fouw, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] vertegenwoordigd door mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel, gemachtigde, daar gehoord.
Bij uitspraak van 4 november 2004 heeft de Voorzitter het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald.
Bij brief van 8 november 2004 heeft verzoeker de Voorzitter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een behandeling ter zitting van dit verzoek.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Voorzitter overweegt dat als gevolg van de realisering van het bouwplan de aan de achterzijde van het perceel aanwezige parkeerplaatsen verloren zullen gaan. Nu in het bouwplan niet in andere parkeerruimte is voorzien, bestaat aanleiding om aan te nemen dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Venhuizen en een ontheffing van deze bepaling vereist is. Bij de Voorzitter bestaat gerede twijfel dat het college een juist gebruik heeft gemaakt van de in het vierde lid van artikel 2.5.30 neergelegde bevoegdheid om zodanige ontheffing te verlenen. Dit betekent dat eveneens moet worden betwijfeld of de bij het besluit van 20 juli 2004 gehandhaafde bouwvergunning van 3 september 2002 uiteindelijk in stand zal blijven.
2.3. Gelet op het vorenstaande en op de betrokken belangen, bestaat aanleiding voor het treffen van na te melden voorlopige voorziening.
2.4. Voorts dient het college op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Venhuizen van onderscheidenlijk 3 september 2002, nummer BA 2002102, en 20 juli 2004;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venhuizen in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Venhuizen te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de gemeente Venhuizen aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 205,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004