ECLI:NL:RVS:2004:AR7546

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408940/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel op 30 september 2003 een bouwvergunning geweigerd voor de vergroting van een woning en een bedrijfsruimte op een perceel in Boxtel. Tevens is aan de verzoeker een dwangsom opgelegd om een zonder bouwvergunning gerealiseerde uitbreiding van de woning te slopen. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 13 april 2004. Vervolgens heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 30 september 2004 het beroep van de verzoeker tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de verzoeker op 3 november 2004 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 25 november 2004 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. van Hijkoop, en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaar M.W.C. Heesbeen.

De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De bestaande woning op het perceel overschrijdt de toegestane inhoud van 600 m³, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De verzoeker heeft niet kunnen aantonen dat het college onterecht de bouwvergunning heeft geweigerd. De mogelijkheid van een vergunningvrije vergroting van de woning biedt geen reden voor schorsing van het dwangsombesluit. De Voorzitter concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 december 2004.

Uitspraak

200408940/2.
Datum uitspraak: 9 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 september 2004 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) aan verzoeker bouwvergunning geweigerd voor een vergroting van de woning en van een bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) en hem onder oplegging van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning gerealiseerde uitbreiding van de woning te slopen.
Bij besluit van 13 april 2004 heeft het college het daartegen door verzoeker bezwaar gemaakte ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2004, verzonden op 12 oktober 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 3 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 3 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 november 2004, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. D. van Hijkoop, advocaat te Doetinchem, en het college, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op het perceel is een kwekerij gevestigd. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1994" staat toe dat per agrarisch bedrijfscentrum een agrarische dienstwoning van 600 m³ wordt gebouwd. Ten aanzien van een op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande woning met een daarvan afwijkende maatvoering, geldt de bestaande maat als maximum.
2.3.    Vaststaat dat de hier aan de orde zijnde woning een inhoud van 600 m³ ruim te boven gaat. Volgens de van de zijde van verzoeker ter zitting overgelegde pleitnotitie bedraagt deze meer dan 850 m³. Niet valt in te zien dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren medewerking te verlenen aan een uitbreiding van de woning die tot gevolg heeft dat verder wordt afgeweken van de in het bestemmingsplan als uitgangspunt genomen maat van 600 m³.
2.4.    De omstandigheid dat een vergunningvrije vergroting van de woning kan worden gerealiseerd, waarbij wellicht gebruik kan worden gemaakt van een gedeelte van de illegale uitbouw, is geen reden voor schorsing van het dwangsombesluit. Overigens is van de zijde van het college ter zitting aangegeven dat het bereid is zijn oordeel te geven over hetgeen vergunningvrij mogelijk is.
2.5.    Het voorgaande in aanmerking nemende bestaat er geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat bouwvergunning had moeten worden verleend en derhalve handhaving achterwege had moeten blijven.
2.6.    Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Roelfsema
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2004
58-412.