ECLI:NL:RVS:2004:AR7555

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405032/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • H. Borstlap
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • F.S.N. Nasrullah-Oemar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor opslag van ontplofbare stoffen en de ontvankelijkheid van beroepschriften

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Special Cargo Services B.V." voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan van ontplofbare stoffen, gelegen aan de Reykjavikweg te Schiphol Zuidoost. Het besluit tot vergunningverlening werd op 19 mei 2004 genomen en op 28 mei 2004 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, Danzas AEI B.V. en Expeditors International B.V., beroep ingesteld. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 november 2004, waarbij de appellanten en de vergunninghoudster vertegenwoordigd waren.

De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, stelde dat de gemeentekrant waarin het ontwerp van het besluit was gepubliceerd, op de juiste wijze was bezorgd aan de betrokkenen. De appellanten betwistten dit en voerden aan dat zij niet op de hoogte waren gesteld van het ontwerp van het besluit. De Raad van State oordeelde dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak kwam tot de conclusie dat de appellanten niet redelijkerwijs konden worden verweten dat zij geen bedenkingen hadden ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, en verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij vergunningverlening en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het proces. De Raad van State heeft in deze zaak de proceskosten niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 15 december 2004.

Uitspraak

200405032/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Danzas AEI B.V.", gevestigd te Haarlemmermeer,
2.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Expeditors International B.V." en andere, alle gevestigd te Haarlemmermeer,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2004, kenmerk 5670, heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Special Cargo Services B.V.” (hierna: vergunninghoudster) een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan van ontplofbare stoffen, gelegen aan de Reykjavikweg (ongenummerd) te Schiphol Zuidoost, kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie AK, nummers 1952d, 2014d en 2170d. Dit besluit is op 28 mei 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 15 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2004, en appellante sub 2 bij brief van 6 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2004, waar appellanten sub 1 en 2, beide vertegenwoordigd door H. de Vries, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door T.H. van Donge, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster als partij gehoord, vertegenwoordigd door J.N.J.M. van der Maat, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    Op grond van de onderhavige vergunning mogen in de inrichting ontplofbare stoffen van de subklasse 1.4 met een maximaal netto explosieve massa van 2.500 kilogram in munitiecontainers worden opgeslagen.
2.2.    Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
In artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is, voorzover hier relevant bepaald dat uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending van het ontwerp gelijktijdig mededeling wordt gedaan door:
a.    terinzagelegging;
b.    kennisgeving in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt.
In artikel 13.4 van de Wet milieubeheer is bepaald dat indien de aanvraag om vergunning of ontheffing betrekking heeft op een inrichting of werk, de terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in ieder geval geschiedt op het gemeentehuis van de gemeente waarin de inrichting of het werk geheel of in hoofdzaak is gelegen, en dat van het ontwerp gelijktijdig mededeling wordt gedaan door:
a.    aanplakking van een kennisgeving aan dat gemeentehuis, op zodanige wijze dat de inhoud van de kennisgeving voor het publiek duidelijk leesbaar is;
b.    niet op naam gestelde kennisgeving aan de gebruikers van gebouwde eigendommen die in de directe omgeving van de inrichting of het werk liggen, voorzover zodanige kennisgeving kan dienen om het beoogde doel te bereiken.
2.3.    Appellanten stellen dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit hebben ingebracht. Zij betogen dat het huis-aan-huisblad waarin van het ontwerp van het onderhavige besluit mededeling is gedaan, niet op hun adressen is bezorgd en dat zij verder geen kennisgeving als bedoeld in artikel 13.4, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer hebben ontvangen.
2.3.1.    Verweerder wijst erop dat van het ontwerp van het onderhavige besluit mededeling is gedaan in de gemeentekrant Haarlemmermeer van
27 februari 2004. Hij stelt dat de gemeentekrant Haarlemmermeer in de regel door TPG-post bij ieder binnen de gemeente bekend perceel wordt bezorgd. Hij gaat ervan uit dat de gemeentekrant bij de percelen van appellanten wordt bezorgd, aangezien deze percelen bekend zijn. Hij ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de desbetreffende gemeentekrant van 27 februari 2004 niet bij de percelen van appellanten is bezorgd.
Verder wijst hij erop dat door hem niet op naam gestelde kennisgevingen en een lijst met adressen van gebruikers van gebouwde eigendommen die in de omgeving van de inrichting liggen, zijn opgesteld. De kennisgevingen dateren van 27 februari 2004. De adressen van appellanten staan op de adressenlijst vermeld. Hij stelt dat aan een bedrijf, dat bij vergunningprocedures in zijn gemeente kennisgevingen als bedoeld in artikel 13.4, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer uitreikt, de opdracht is gegeven de kennisgevingen rond te brengen op de op de lijst vermelde adressen. Hij ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de kennisgevingen niet op de adressen van appellanten zijn rondgebracht.
Ter zitting heeft hij desgevraagd verklaard, en dit is door appellanten niet betwist, dat van het ontwerp van het besluit mededeling is gedaan door aanplakking van een kennisgeving aan het gemeentehuis.
2.3.2.    Naar het oordeel van de Afdeling hebben appellanten de stellingen van verweerder onvoldoende weerlegd. Het is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk geworden dat de gemeentekrant Haarlemmermeer van 27 februari 2004, waarin van het ontwerp van het besluit mededeling is gedaan, niet op de adressen van appellanten is bezorgd. Ook is niet aannemelijk geworden dat de niet op naam gestelde kennisgevingen van 27 februari 2004, waarin eveneens mededeling van het ontwerp van het besluit is gedaan, niet op de adressen van appellanten zijn rondgebracht. Gelet hierop komt de Afdeling tot het oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Appellanten kunnen derhalve geen beroepsrecht ontlenen aan artikel 20.6, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet milieubeheer. Verder is het bepaalde onder b en c van het tweede lid van artikel 20.6 van de Wet milieubeheer hier evenmin van toepassing.
2.4.    De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Nasrullah-Oemar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
404.