ECLI:NL:RVS:2004:AR7557

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403404/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • W.C.M. Ramsahai
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp inzake functionele invaliditeit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp (Stichting UPV) van 24 juli 2002, waarbij aan de appellant een tegemoetkoming van € 3.600,00 werd verleend wegens een functionele invaliditeit van 3% als gevolg van blijvend lichamelijk letsel. De appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt, dat door de Stichting UPV ongegrond werd verklaard. De rechtbank Almelo bevestigde deze beslissing op 15 maart 2004, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 21 april 2004.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 november 2004 behandeld. De appellant was niet aanwezig, maar de Stichting UPV werd vertegenwoordigd door mr. A.B. van Rijn en mr. D. Zwart-Jens. De Afdeling oordeelde dat de medisch adviseur van de Stichting UPV de lichamelijke klachten van de appellant correct had vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan het advies dat er geen sprake was van functionele invaliditeit. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de oogklachten van de appellant niet het gevolg waren van de vuurwerkramp, maar eerder te maken hadden met verziendheid en een te sterke bril.

De Afdeling concludeerde dat de rechtbank geen aanleiding had gezien om het percentage van 3% functionele invaliditeit te betwisten, en dat de klachten van de appellant over het medisch advies niet gegrond waren. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200403404/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 15 maart 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het bestuur van de stichting “Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp”.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2002 heeft het bestuur van de Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp (hierna: Stichting UPV) een tegemoetkoming aan appellant verleend van € 3.600,00 wegens  een functionele invaliditeit van 3% als gevolg van blijvend lichamelijk letsel.
Bij besluit van 13 december 2002 heeft Stichting UPV het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, overeenkomstig een advies van de bezwarencommissie van 29 november 2002, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 juni 2004 heeft Stichting UPV van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2004, waar Stichting UPV, vertegenwoordigd door mr. A.B. van Rijn, advocaat te
Den Haag, vergezeld van mr. D. Zwart-Jens, en mr. I.C. Korstjens, medewerkster van Stichting UPV, zijn verschenen. Appellant is niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Van toepassing is de “Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit vuurwerkramp Enschede” (hierna: de Regeling), Staatscourant 2002, 64, pag. 32, vastgesteld op 22 maart 2002 en in werking getreden op 3 april 2002.
Volgens artikel 1, aanhef en onder e, van de Regeling wordt in deze regeling onder functionele invaliditeit verstaan: geheel of gedeeltelijk (functie)verlies van een deel of orgaan van het lichaam of een psychische stoornis of aandoening als gevolg van blijvend letsel.
Volgens artikel 4, eerste lid, van de Regeling heeft, indien een getroffene blijvend letsel heeft, hij recht op een tegemoetkoming wegens functionele invaliditeit.
Volgens het tweede lid wordt de mate van functionele invaliditeit van de getroffene door Stichting UPV vastgesteld op advies van de medisch adviseur, zodra een medische eindtoestand is bereikt, maar uiterlijk op 1 juli 2003.
Volgens het derde lid wordt de mate van functionele invaliditeit uitgedrukt in een percentage dat wordt vastgesteld op grond van de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides vierde editie), aangevuld met de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie en de Nederlandse Orthopedenvereniging, als omschreven in bijlage 1 van deze Regeling.
Volgens het vierde lid wordt de tegemoetkoming door Stichting UPV vastgesteld en bedraagt een percentage van de vaste som van
€ 120.000,00. Dit percentage is gelijk aan het percentage functionele invaliditeit in de zin van het tweede en derde lid.
2.2.    Bij het besluit van 24 juli 2002 heeft Stichting UPV een tegemoetkoming van € 3.600,00 aan appellant verstrekt wegens functionele invaliditeit als gevolg van blijvend lichamelijk letsel. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van de medisch adviseur, waarin de mate van functionele invaliditeit van appellant is vastgesteld op 3%.
Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat de medisch adviseur de lichamelijke klachten en beperkingen van appellant juist heeft vastgesteld.
2.3.1.    Appellant kan zich hiermee niet verenigen. Hij klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de medisch adviseur geen volledig beeld heeft gekregen van de ernst van zijn verwondingen aan zijn gezicht, nu het lichamelijk onderzoek op 29 mei 2002 - derhalve meer dan twee jaar na de ramp - heeft plaatsgevonden.
2.3.2.    De Regeling beoogt getroffenen een tegemoetkoming te verstrekken voor blijvend letsel ten gevolge van de vuurwerkramp. Daartoe dient volgens artikel 4, tweede lid, van de Regeling de medische eindtoestand of de medische toestand op uiterlijk 1 juli 2003 als uitgangspunt te worden genomen. Gelet hierop kan de klacht van appellant dat in het medisch advies geen rekening is gehouden met zijn lichamelijke toestand direct na de ramp, niet tot het oordeel leiden dat dat advies gebrekkig is. Die klacht faalt derhalve.
2.4.    Appellant klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen reden is om het door Stichting UPV aan het lichamelijk letsel verbonden percentage van 3% functionele invaliditeit voor onjuist of onvoldoende gemotiveerd te houden. Volgens appellant had Stichting UPV een andere arts om een “second opinion” moeten vragen.
2.4.1.    Volgens het door Stichting UPV overgenomen advies van de medisch adviseur ondervindt appellant geen beperkingen bij beweging van zijn linkerschouder. Evenmin ondervindt hij functionele hinder van de drie kleine littekens in zijn gelaat. Conform de richtlijnen van de Nederlandse Orthopedenvereniging en de AMA-criteria kan in geval een letsel niet leidt tot functionele beperkingen geen percentage functionele invaliditeit worden toegekend. Gezien de langdurige pijnklachten in de linkerschouder en het feit dat deze gedocumenteerd zijn, is echter 1% toegekend wegens chronische pijnklachten in die schouder, en is 2% toegekend wegens cosmetische beschadiging van het gelaat.
De medisch adviseur heeft bij een aanvullend onderzoek naar het functioneren van de rechterschouder van appellant evenmin beperkingen  geconstateerd.
2.4.2.     Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit
- anders dan bij voornoemde onderzoeken is geconstateerd - kan worden afgeleid dat hij zijn schouderfuncties geheel of gedeeltelijk heeft verloren en/of dat hij in zijn functioneren wordt belemmerd door de littekens in zijn gezicht. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat er geen reden is tot twijfel aan het advies van de medisch adviseur dat in het geval van appellant geen sprake is van functionele invaliditeit als gevolg van blijvend lichamelijk letsel. Evenzeer deelt de Afdeling het standpunt van de rechtbank dat niet aannemelijk is dat de oogklachten van appellant een gevolg zijn van de vuurwerkramp, omdat hij in zijn aanvraagformulier noch tijdens het gesprek met de medisch adviseur melding heeft gemaakt van die klachten. Volgens een brief van 5 november 2004 van de medisch adviseur blijkt uit informatie van de behandelend oogarts van appellant dat de oogklachten te wijten zijn aan verziendheid, een afwijking die vaker wordt gezien bij mensen die wat ouder worden, en aan de bril van appellant die te sterk was. Door de vuurwerkramp is er geen letsel of beschadiging aan het rechter oog of het gezichtsvermogen van dat oog ontstaan.
De conclusie is dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat Stichting UPV de functionele invaliditeit van appellant ten gevolge van lichamelijk letsel op een te laag percentage heeft vastgesteld. Die klacht faalt evenzeer.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Ramsahai
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
401.