ECLI:NL:RVS:2004:AR7562

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402484/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidievaststelling sanering loden drinkwaterleidingen

In deze zaak gaat het om de subsidievaststelling voor de sanering van loden drinkwaterleidingen. Appellant had op 3 september 2003 een aanvraag ingediend voor subsidievaststelling op basis van de Subsidieregeling sanering loden drinkwaterleidingen. De aanvraag werd vastgesteld op een bedrag van € 374,37, gebaseerd op 14 meters loden waterleiding. Appellant was van mening dat het werkelijke aantal gesaneerde meters, dat in de aanvraag tot subsidievaststelling was vermeld, 19 meters bedroeg. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft appellant beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad heeft de zaak behandeld op 8 oktober 2004, waarbij zowel appellant als verweerder vertegenwoordigd waren.

De Raad van State oordeelde dat de Regeling ondermandaat DGVH niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het besluit tot subsidievaststelling onbevoegd was genomen. De Raad vernietigde het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat het besluit de rechterlijke toets kon doorstaan. De Raad concludeerde dat de subsidie terecht op dezelfde hoogte was vastgesteld als de verleende subsidie, en dat er geen voldoende concrete verwachtingen waren gewekt bij appellant om de aanvraag voor een hoger bedrag te honoreren.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de kosten voor de behandeling van het beroep werden vergoed aan appellant. De uitspraak vond plaats op 15 december 2004.

Uitspraak

200402484/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2003 heeft verweerder de aanvraag van appellant om subsidievaststelling op voet van de Subsidieregeling sanering loden drinkwaterleidingen voor de woning [locatie] te [plaats] vastgesteld op € 374,37.
Bij besluit van 11 februari 2004, verzonden op 12 februari 2004, heeft het Hoofd van de afdeling Uitvoering op last van de Directeur-Generaal Wonen voor verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Vrijman, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij uitspraak van 25 februari 2004, in zaak nr.
200303658/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat de Regeling ondermandaat DGVH zich niet verdraagt met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te stellen eisen en dat deze regeling daarom onverbindend is. De Regeling ondermandaat DGW (Stcrt. 2002, nr. 32), op grond waarvan het Hoofd van de afdeling Uitvoering het besluit op bezwaar van 11 februari 2004 heeft genomen, bevat een gelijkluidende tekst en is derhalve evenzeer onverbindend. Gelet hierop is dit besluit onbevoegdelijk genomen en moet het worden vernietigd. Nu verweerder bij brief van 24 september 2004 heeft medegedeeld dat hij het besluit geheel voor zijn rekening neemt en dit besluit is genomen door een ambtenaar die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, kan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Zoals uit het hierna volgende blijkt, kan het besluit de rechterlijke toets doorstaan en zal de Afdeling derhalve bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
2.2.    Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling – voorzover thans van belang - in ieder geval regels worden gesteld omtrent
a. criteria voor de verstrekking;
c. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend.
2.2.1.    Op basis van onder meer artikel 15.13, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer is vastgesteld de Subsidieregeling sanering loden drinkwaterleidingen van 24 juni 1999, Stcrt. 121 (hierna: de Subsidieregeling).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling kan verweerder ten gunste van de subsidieaanvrager eenmalig per woning subsidie verstrekken voor sanering.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kunnen aanvragen tot subsidieverlening door de subsidieaanvrager bij verweerder worden ingediend met gebruikmaking van een door verweerder daartoe beschikbaar gesteld formulier.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, wordt de aanvraag medeondertekend door een installateur en gaat vergezeld van de originele offerte van die installateur, waarin de kosten van de sanering en het aantal hele strekkende meters aan te leggen nieuwe drinkwaterleiding tot uitdrukking worden gebracht.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kunnen aanvragen tot subsidievaststelling door de subsidieaanvrager bij verweerder worden ingediend met gebruikmaking van een door verweerder daartoe beschikbaar gesteld formulier.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, ondertekent een installateur de op het aanvraagformulier vermelde verklaring dat de sanering is uitgevoerd en dat het aannemelijk is dat het bij de aanvraag tot subsidievaststelling opgegeven aantal hele strekkende meters overeenkomt met de lengte van de nieuwe drinkwaterleiding.
2.2.2.    Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), stelt het bestuursorgaan indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Ingevolge het tweede lid kan de subsidie op een aantal gronden lager worden vastgesteld.
2.3.    Aan appellant is bij besluit van 16 mei 2003 subsidie verleend tot een maximaal bedrag van € 374,37, waarbij conform de aanvraag het aantal te vervangen meters loden waterleiding is bepaald op 14. De aanvraag tot subsidievaststelling vermeldt als aantal strekkende meters gesaneerde drinkwaterleiding 19. In het besluit tot subsidievaststelling is vastgehouden aan het aantal van 14 meters gesaneerde waterleiding en is de subsidie vastgesteld op € 374,37.
2.4.    Appellant betoogt dat bij de Subsidieregeling moet worden uitgegaan van het werkelijk aantal gesaneerde meters loden drinkwaterleidingen, zoals aangegeven in de aanvraag subsidievaststelling en niet van het in de aanvraag subsidieverlening vermelde, noodzakelijkerwijs op een schatting gebaseerde, aantal meters. Uit voorlichtingsmateriaal van het Ministerie van verweerder, uit het aanvraagformulier subsidievaststelling en uit mededelingen van het door ambtenaren van het Ministerie uitdrukkelijk aangeraden installatiebedrijf Metercom heeft appellant mogen opmaken dat het ging om het werkelijke aantal gesaneerde meters loden leidingen, op basis waarvan ná de sanering bij de subsidievaststelling het definitieve subsidiebedrag zou worden berekend, aldus appellant.
2.5.    Voorop moet worden gesteld dat verweerder overeenkomstig artikel 4:46, eerste lid, van de Awb de definitief vast te stellen subsidie terecht op dezelfde hoogte heeft vastgesteld als de verleende subsidie. Voorzover in de aanvraag om subsidievaststelling voor sanering van een groter aantal meter loden drinkwaterleiding dan in het besluit tot subsidieverlening is vermeld, een aanvraag besloten ligt om ook voor dat meerdere subsidie te verlenen, heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat voormeld artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling daaraan in de weg staat. Niet is gebleken dat bij appellant zodanige verwachtingen zijn gewekt dat verweerder in weerwil van die bepaling gehouden was de aanvraag in te willigen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel moet reeds falen, omdat dit niet voldoende concreet is gemaakt.
2.6.    Het beroep is gegrond om de in overweging 2.1 vermelde reden. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 februari 2004, IBS/UV 2004013208;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
IV.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Glerum
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
273-209.