ECLI:NL:RVS:2004:AR7568

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400814/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • W.H. Tulmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving horeca-activiteiten in clubgebouw forellenvisserij

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde om handhavend op te treden tegen horeca-activiteiten in het clubgebouw van forellenvisserij 'De Slegge'. Het college had op 28 mei 2002 besloten geen handhaving te verrichten tegen deze activiteiten, wat door de rechtbank Groningen op 23 december 2003 werd vernietigd. De appellante, de vennootschap onder firma Forellenvisserij 'De Slegge', stelde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien het gebruik van het clubgebouw voor horeca-activiteiten niet expliciet was uitgesloten door de verleende bouwvergunning.

De Raad van State oordeelde dat het college wel degelijk bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het bestemmingsplan het gebruik van het clubgebouw voor horeca-activiteiten door anderen dan sportvissers niet toestond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestond, aangezien het voorontwerp-bestemmingsplan dat op dat moment ter inzage lag, niet voldoende zekerheid bood dat het gebruik van het clubgebouw voor horeca-activiteiten zou worden toegestaan.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en vernietigde het besluit van het college van 13 april 2004, waarin opnieuw was geweigerd handhavend op te treden. De Raad oordeelde dat het college in zijn nieuwe beslissing ten onrechte had gesteld dat er wel uitzicht op legalisatie was. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan afzien van handhaving.

De Raad van State veroordeelde het college in de proceskosten van de wederpartijen en gelastte vergoeding van het griffierecht. Deze uitspraak onderstreept de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig om te gaan met handhaving en de toepassing van bestemmingsplannen.

Uitspraak

200400814/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma Forellenvisserij "De Slegge", waarvan de vennoten zijn [vennoten], wonend te Ter Apelkanaal,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 december 2003 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te Ter Apelkanaal
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen horeca-activiteiten van anderen dan sportvissers in het clubgebouw op het perceel van forellenvisserij "De Slegge", Schaalbergerweg 9 te Ter Apelkanaal.
Bij besluit van 3 december 2002 heeft het college het daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2003, verzonden op 23 december 2003, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 26 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 30 maart 2004 hebben [wederpartijen] een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2004, waar appellante, in de persoon van [gemachtigde], en vertegenwoordigd door
mr. E. Hardenberg, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door E.B. de Boer, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar namens [wederpartijen] mr. C. Lubben, gemachtigde, gehoord.
Ter zitting is gebleken dat het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, bij besluit van 13 april 2004 opnieuw heeft beslist op de bezwaren van [wederpartijen] en deze ongegrond heeft verklaard.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst.
Het tegen het besluit van 13 april 2004 door [wederpartijen] bij de rechtbank ingediende beroepschrift is met toepassing van de artikelen 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid, van de Awb doorgezonden aan de Afdeling.
Bij brief van 26 augustus hebben [wederpartijen] een nadere reactie ingediend.
Bij brief van 14 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 15 september 2004 heeft appellante een nadere reactie ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend de nadere zitting achterwege te laten, waarna ingevolge het bepaalde in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb, de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van het clubgebouw voor horecadoeleinden door anderen dan sportvissers.
2.2.    Aan het perceel Schaalbergerweg 9 is in het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied, gemeente Vlagtwedde” de bestemming “Agrarische doeleinden, categorie I, agrarisch gebied (agrarisch gebied)” toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn deze gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede agrarisch verzorgend bedrijf, glastuinbouwbedrijf, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 3, lid 3, van de planvoorschriften is het verboden de gronden en gebouwen te gebruiken in strijd met de in lid 1 omschreven bestemming.
Niet in geschil is dat het bestemmingsplan het in geding zijnde gebruik niet toelaat.
2.3.    Bij besluit van 28 april 1998 heeft het college een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een clubgebouw bestemd voor gebruik voor sportvissers. Het standpunt van de rechtbank dat het college bevoegd was handhavend op te treden, voorzover het gebruik niet rechtstreeks voortvloeit uit de verleende bouwvergunning, is juist. Niet aannemelijk is gemaakt dat de bouwvergunning is aangevraagd voor een gebruik van het clubhuis ten behoeve van verenigingen, personeels- en familiebijeenkomsten.
Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college bevoegd was handhavend op te treden.
2.4.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was het voorontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied Vlagtwedde, partiële herziening ten behoeve van forellenvisserij De Slegge" ter inzage gelegd. Nog daargelaten dat in dit plan het in geding zijnde gebruik eerst met toepassing van een daarin opgenomen vrijstellingsbepaling mogelijk is, heeft de rechtbank met recht geoordeeld dat reeds omdat slechts sprake is van een voorontwerp-bestemmingsplan op dat moment geen concreet uitzicht bestond op legalisatie. Het betoog van appellante ter zake treft geen doel.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 13 april 2004 heeft het college wederom geweigerd handhavend op te treden tegen het in geding zijnde gebruik. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van voornoemde wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding.
2.8.    In het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Vlagtwedde, partiële herziening ten behoeve van forellenvisserij De Slegge", dat op 4 maart 2004 ter inzage is gelegd, is aan het perceel Schaalbergerweg 9 de bestemming "Gronden bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen, categorie V (sportvisserij)" toegekend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor sportvisserij, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen met bijbehorende beheersgebouwen en kantine, ander bouwwerken en andere werken en met uitzondering van een dienstwoning.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de voorschriften, is het verboden de in lid 1 omschreven gronden te gebruiken in strijd met de bestemming.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, onder b., van de voorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 3 voor het gebruik van de kantine ten behoeve van verenigingen, personeels- en familiebijeenkomsten, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van in de omgeving aanwezige woningen. Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden stellen met betrekking tot de frequentie, intensiteit en de duur van het gebruik.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, van de voorschriften wordt onder kantine verstaan: een gebouw ten dienste van de gebruikers van de forellenvisserij met bijbehorende accommodaties.
2.9.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat ten tijde van het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar van 13 april 2004 wel sprake is van concreet uitzicht op legalisatie. Een ontwerpbestemmingsplan, waarin een vrijstellingsbepaling voor (incidenteel) gebruik van de kantine ten behoeve van verenigingen en personeels- en familiebijeenkomsten is opgenomen, is daarvoor onvoldoende. In het kader van het verlenen van een vrijstelling moet immers een belangenafweging plaatsvinden, waarvan de uitkomst op voorhand niet vast staat. Bovendien bestaat onvoldoende zekerheid dat het  ontwerpbestemmingsplan met deze vrijstellingsmogelijkheid rechtskracht zal verkrijgen. De bepaling maakt immers een gebruik mogelijk waarin de bestemming niet voorziet, zodat twijfel kan bestaan over de vraag of zij voldoet aan het bepaalde in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Voorts moet worden betwijfeld of het huidige gebruik (van de kantine) door de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen vrijstellingsmogelijkheid wordt gedekt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellante een zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren heeft gebracht, waarin zij verzoekt om de planvoorschriften zodanig te wijzigen dat niet meer wordt gesproken van kantine, maar van een clubgebouw met ruimere gebruiksmogelijkheden dan thans in het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen, te weten horeca-doeleinden voor anderen dan sportvissers met een niet-incidenteel karakter en in de avonduren.
2.10.    Het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van het college van 13 april 2004 is derhalve gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen.
2.11.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 13 april 2004 gegrond;
III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde van 13 april 2004;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde in de door [wederpartijen] in verband met het beroep gemaakt proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het college te worden betaald aan [wederpartijen];
V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde aan [wederpartijen] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Tulmans
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
53-381