ECLI:NL:RVS:2004:AR7574

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403518/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming door Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 15 maart 2004 het beroep ongegrond verklaarde tegen besluiten van het bestuur van de Stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp" te Enschede. Deze besluiten, genomen op 23 juli en 9 augustus 2002, betroffen de afwijzing van de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten en inkomensderving bij ziekte vuurwerkramp Enschede, en de toekenning van een tegemoetkoming van € 2.400,00 voor functionele invaliditeit. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het bestuur verklaarde dit bezwaar op 31 januari 2003 niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde dat het bestuur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was. Appellante stelde dat zij door haar psychische gesteldheid niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank vond dat niet aannemelijk. Tijdens de zitting op 5 november 2004 werd de zaak behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.F. Sabaroedin, en het bestuur door mr. M.B. de Witte-van den Haak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 december 2004 het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de noodzaak om aannemelijk te maken dat er sprake is van verschoonbare omstandigheden bij overschrijding van de termijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat haar psychische toestand haar belemmerde in het indienen van het bezwaar.

Uitspraak

200403518/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 15 maart 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het bestuur van de Stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp" te Enschede.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 23 juli 2002 en 9 augustus 2002 heeft het bestuur van de Stichting "Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp" te Enschede (hierna: het bestuur) de aanvraag van appellante om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten en inkomensderving bij ziekte vuurwerkramp Enschede afgewezen, respectievelijk aan appellante een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit vuurwerkramp Enschede toegekend van € 2.400,00.
Bij besluit van 31 januari 2003 heeft het bestuur het daartegen bij brief van 27 september 2002 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2004 heeft het bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.F. Sabaroedin, advocaat te Enschede, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.B. de Witte-van den  Haak, advocaat te Den Haag, en [secretaris] van de Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante heeft bij brief van 27 september 2002 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het bestuur van 23 juli en 9 augustus 2002.
2.2.    Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat het bestuur het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is.
2.4.    Appellante betoogt dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft toegekend aan de omstandigheid dat zij in de periode waarbinnen zij haar bezwaarschrift had moeten indienen hulp heeft gevraagd bij Rechtshulp Enschede, Sociale Rechtslieden en het Informatie Advies Centrum. Daar was volgens appellante alle aanleiding voor gelet op haar psychische gesteldheid, welke ze nog met een aantal verklaringen van medici heeft toegelicht.
2.5.    Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank op goede gronden heeft overwogen, is door appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van haar psychische gesteldheid ten tijde van de bezwaartermijnen tegen de besluiten van 23 juli 2002 en 9 augustus 2002 niet in staat was haar belangen in rechte te behartigen dan wel te laten behartigen. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat appellante kennelijk op 20 september 2002 wel in staat was juridische hulp te zoeken en dat uit de stukken niet blijkt dat dit in de weken daarvoor niet mogelijk was. Het oordeel van de rechtbank is dan ook juist.
Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd en ter zitting heeft toegelicht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Glerum
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
273-209.