ECLI:NL:RVS:2004:AR7577

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404662/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor garage/berging in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant had in 2000 een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een garage/berging op een perceel in Heumen. Deze vergunning werd aanvankelijk verleend, maar in 2001 werd het bezwaar van [partij] gegrond verklaard, omdat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 7 december 2004 heeft appellant aangevoerd dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beslissing, omdat het college al eerder een bouwvergunning had verleend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de bouwvergunning niet op de juiste wijze aan appellant was bekendgemaakt, waardoor deze niet in rechte onaantastbaar was geworden. De Afdeling heeft vastgesteld dat de garage/berging in strijd is met het bestemmingsplan en dat de gemeenteraad de gevraagde vrijstelling op 28 maart 2002 had geweigerd.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college terecht de bouwvergunning heeft geweigerd en dat het hoger beroep van appellant ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank Arnhem is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is uitgesproken in naam der Koningin op 15 december 2004.

Uitspraak

200404662/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 april 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Heumen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heumen (hierna: het college) appellant bouwvergunning verleend voor de bouw van een garage/berging op het perceel aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 30 januari 2001 heeft het college het daartegen door
[partij] te Overasselt gemaakte bezwaar gegrond verklaard, omdat de bouwvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend, en aangekondigd te zullen onderzoeken of vrijstelling ingevolge artikel 19 (oud) van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kan worden verleend.
Bij besluit van 15 mei 2002 heeft het college de aan appellant verleende bouwvergunning alsnog geweigerd, omdat de gemeenteraad van Heumen bij besluit van 28 maart 2002 vrijstelling ingevolge artikel 19 (oud) van de WRO heeft geweigerd.
Bij uitspraak van 19 april 2004, verzonden op 27 april 2004, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 juni 2004, bij de
Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is [partij] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Hij heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken. Bij brief van 26 juli 2004 heeft [partij] een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een brief van het college van 15 november 2004 met bijlagen ontvangen. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.W.J. Hopmans, advocaat te Groesbeek, het college, vertegenwoordigd door mr. M.P. Koeneman-Broersen, ambtenaar der gemeente, en [partij] in persoon, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 15 november 2004 heeft het college aan de Afdeling – met afschrift aan appellant en [partij] – stukken toegezonden waaruit zou blijken dat het college al op 1 oktober 1996 bouwvergunning heeft verleend voor het bouwplan dat thans in geding is. Appellant heeft daarom ter zitting gevraagd hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep omdat hij geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijke beslissing op dat beroep. Ter zitting is namens het college aangegeven dat appellant destijds waarschijnlijk wel telefonisch op de hoogte is gesteld van het besluit van
het college, maar dat dit besluit niet op de in de artikelen 3:40 en 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze aan hem is bekendgemaakt.
2.1.1.    Indien er vanuit moet worden gegaan dat het college op of omstreeks 1 oktober 1996 besloten heeft tot het verlenen van de door appellant gevraagde bouwvergunning, dan moet uit de thans ter beschikking staande gegevens worden opgemaakt dat deze niet eerder dan als bijlage bij de brief van 15 november 2004 aan appellant is toegezonden, zodat geen sprake is van een bouwvergunning die in rechte onaantastbaar is geworden. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling onvoldoende grond voor het oordeel dat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beslissing op zijn hoger beroep. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat de geschetste omstandigheden appellant geen aanleiding gaven zijn hoger beroep in te trekken.
2.2.    Het betoog van appellant dat het besluit van 27 januari 2000 in rechte onaantastbaar is geworden treft geen doel. Tegen dit besluit is immers door [partij] bezwaar gemaakt. Bij het besluit van
15 mei 2002 is eerst definitief op het bezwaar van [partij] beslist. Daarbij is de bouwvergunning alsnog geweigerd.
2.3.    Niet in geschil is dat de inmiddels gerealiseerde garage/berging in strijd is met het op de datum van aanvraag geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Overasselt' en het bestemmingsplan 'Buitengebied 1997, dat daarna van kracht is geworden.
2.4.    Zoals hierboven in het procesverloop aangegeven, heeft de gemeenteraad bij besluit van 28 maart 2002 geweigerd vrijstelling ingevolge artikel 19 (oud) van de WRO te verlenen. Dat besluit is bij uitspraak van de Afdeling van heden, no. 200404660/1, waarbij het hoger beroep van appellant ongegrond is verklaard, in rechte onaantastbaar geworden.
2.5.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de gevraagde vergunning, in overeenstemming met artikel 44 (oud) van de Woningwet, bij de beslissing op bezwaar terecht alsnog heeft geweigerd.
Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het vertrouwen is gewekt dat de bouwvergunning voor de garage/berging zou worden verleend en in stand zou blijven, wat daar ook van zij, kan daar niet aan afdoen, nu een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot het verlenen van een bouwvergunning in strijd met de wet.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
202.