200308819/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting W.I.A. 1991" en de stichting "Stichting Projektburo Het Vliegwiel", gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 17 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) afwijzend gereageerd op het verzoek van appellanten om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Bij nader besluit van 24 oktober 2002 is het college alsnog gedeeltelijk tegemoetgekomen aan dat verzoek.
Bij besluit van 19 februari 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van appellanten neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 12 mei 2004 heeft het college een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellanten genomen en dat wederom ongegrond verklaard.
Bij brief van 14 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wob vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
2.2. De bestuurlijke aangelegenheid waarover appellanten informatie wensen te verkrijgen betreft de opstelling van de gemeente Amsterdam ten aanzien van het besluit van 29 december 1999 waarbij de Arbeidsvoorziening de subsidie uit het Europees Sociaal Fonds (hierna: ESF) voor het door de Stichting Flexaddress uitgevoerde project “Opleiding en werkervaring voor mensen met een lastig lichaam” op nihil heeft vastgesteld en het reeds betaalde voorschot heeft teruggevorderd.
Desgevraagd hebben appellanten bij de rechtbank aangegeven dat het geding nog betrekking heeft op de verstrekking van informatie uit twee concrete documenten betreffende voormelde bestuurlijke aangelegenheid, te weten: het advies van de register-accountant van de gemeente Amsterdam aan de directeur van de gemeentelijke sociale dienst (hierna: SDA) over ESF-subsidie voor de Stichting Flexaddress (hierna: het advies) en een verslag van een directievergadering van de SDA waarin is opgenomen dat besloten is het bij de Arbeidsvoorziening ingediende bezwaarschrift in te trekken (hierna: het verslag).
2.3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat onduidelijk is of het advies bestaat, zodat de weigering daaruit informatie te verstrekken niet deugdelijk is gemotiveerd. Gelet daarop heeft de rechtbank het besluit van 19 februari 2003 vernietigd. Voorts heeft zij overwogen dat het besluit niet ziet op het verslag, zodat dat stuk onbesproken wordt gelaten.
2.4. Het hoger beroep richt zich tegen die laatste overweging in de aangevallen uitspraak. Het in de memorie van antwoord ingenomen en ter zitting door het college herhaalde standpunt dat het hoger-beroepschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het is aan te merken als een voortijdig beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar, is dan ook onjuist.
2.4.1. Bij hun brief van 31 juli 2002 hebben appellanten hun eerdere verzoek om informatie van 17 december 2001 als volgt nader gespecificeerd:
a. het bezwaarschrift dat de gemeente Amsterdam inzake Flexaddress indiende bij de Algemene Directie voor de Arbeids- voorziening;
b. de latere intrekkingsbrief daarvan; en
c. correspondentie tussen de gemeente en extern ingehuurde accountant(s) voorzover deze direct of indirect verband houdt met de ESF-subsidie voor Flexaddress.
2.4.2. Het verslag valt niet onder het aldus gespecificeerde verzoek om informatie. Nu ook overigens voor het college geen aanleiding bestond om het verzoek om informatie zo ruim op te vatten dat het mede gericht was op kennisneming van het verslag, kan niet staande worden gehouden dat het besluit van 19 februari 2003 mede strekt tot weigering informatie uit dat document te verstrekken. De rechtbank is er dan ook terecht van uitgegaan dat de verstrekking van informatie uit het verslag buiten de omvang van het geding valt.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Gelet op de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht moet het hoger beroep geacht worden mede tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 12 mei 2004 te zijn gericht. Anders dan het college heeft aangevoerd, is bij dat besluit niet volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellanten, nu het door hen gevraagde advies niet is verstrekt. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van voornoemde wet de behandeling van en de beslissing op het beroep tegen dat besluit te verwijzen naar de rechtbank.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004