200404003/1.
Datum uitspraak:15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 31 maart 2004 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.
Bij besluit van 4 juni 2003 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening (hierna: het bureau) van de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) geweigerd de aan appellant afgegeven toevoeging nr. [...] te wijzigen.
Bij besluit van 22 september 2003 heeft de raad het daartegen door appellant ingestelde beroep, overeenkomstig een advies van 22 augustus 2003 van de commissie bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 juni 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2004. Partijen zijn daar niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.2. Bij het besluit van 4 juni 2003 heeft het bureau geweigerd toevoeging nr. 5AH3480, die hij op 29 juni 1996 aan appellant heeft afgegeven ten behoeve van rechtsbijstand in een bezwaarschriftprocedure tegen een beslissing van de Informatie Beheer Groep (hierna: IBG), te wijzigen ten behoeve van rechtsbijstand in een in 2003 door appellant begonnen schadevergoedingsprocedure tegen de gemeente Groningen.
Dit besluit is door de raad in stand gelaten.
2.3. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de raad het besluit van het bureau in stand kon laten. Hij betoogt dat de procedure tegen de gemeente Groningen hetzelfde rechtsbelang betreft als de bezwaarschriftprocedure bij de IBG in 1996. De bezwaarschriftprocedure betrof de beslissing van de IBG waarbij de te veel door hem ontvangen studiefinanciering werd omgezet in een rentedragende lening per 1 januari 1996. Volgens appellant is in die bezwaarschriftprocedure gebleken dat de IBG hiertoe heeft besloten, omdat de studieschuld niet was opgenomen in een schuldsaneringsregeling met de gemeente Groningen op basis waarvan de schuld zou worden kwijtgescholden. De schadevergoedingsprocedure tegen de gemeente Groningen strekt tot vergoeding van het aan de IBG terugbetaalde bedrag.
2.3.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, afgezien van het geldbedrag waarop de procedures betrekking hebben, sprake is van twee afzonderlijke wezenlijk van elkaar verschillende procedures, omdat de procedure tegen de gemeente Groningen een andere wederpartij en geheel andere rechtsvragen betreft dan de procedure zeven jaar eerder bij de IBG. De conclusie van de rechtbank dat de raad de weigering om toevoeging nr. 5AH3480 te wijzigen in stand kon laten, is dan ook juist.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ramsahai
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004