ECLI:NL:RVS:2004:AR7934

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409347/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over raadgevend correctief referendum inzake model-bouwverordening

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van Wognum. Het college had op 22 april 2004 besloten dat er een raadgevend correctief referendum kon worden gehouden over het raadsbesluit van 13 april 2004, dat betrekking had op de 1.11e wijziging van de model-bouwverordening. De appellant heeft op 24 april 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State, wat op 27 april 2004 is ontvangen. Het college heeft op 1 december 2004 een verweerschrift ingediend. De zaak is vervolgens door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer, die de zaak op 7 december 2004 ter zitting heeft behandeld. De appellant was aanwezig, maar het college was niet vertegenwoordigd.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het beroepschrift van de appellant niet anders kan worden begrepen dan dat hij beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 22 april 2004. Het college had besloten dat er een referendum kon worden gehouden, maar volgens de Algemene wet bestuursrecht kan er geen beroep worden ingesteld tegen het besluit van de gemeenteraad van 13 april 2004. De Afdeling is bevoegd om van dit beroep kennis te nemen, maar heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen. Hij was op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht en had tot 25 november 2004 de tijd om dit te voldoen, maar heeft dit nagelaten.

Daarom heeft de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.B. van der Meer, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2004.

Uitspraak

200409347/1.
Datum uitspraak: 13 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het College van burgemeester en wethouders van Wognum,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2004 heeft verweerder (hierna: het college) besloten dat over het raadsbesluit van 13 april 2004 tot vaststelling van de 1.11e wijziging van de model-bouwverordening een raadgevend correctief referendum, als bedoeld in de Tijdelijke referendumwet, kan worden gehouden.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 december 2004 heeft het college een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2004, waar appellant in persoon is verschenen. Het college heeft zich met kennisgeving niet doen laten vertegenwoordigen.
2.    Overwegingen
2.1.    Gelet op de inhoud en strekking van het beroepschrift, gelezen in samenhang met de daarbij gevoegde publicatie uit de Koggenlander, kan dit niet anders worden verstaan dan dat appellant daarmee heeft beoogd beroep in te stellen tegen het besluit van 22 april 2004, waarbij het college heeft besloten dat over het raadsbesluit van 13 april 2004 tot vaststelling van de 1.11e wijziging van de model-bouwverordening een raadgevend correctief referendum, als bedoeld in de Tijdelijke referendumwet kan worden gehouden. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht tegen het besluit van de gemeenteraad van 13 april 2004 als zodanig geen beroep kan worden ingesteld. Ingevolge artikel 144, aanhef en onder a, van de Tijdelijke referendumwet is de Afdeling, rechtsprekende in eerste en enige aanleg, bij uitsluiting bevoegd van dit beroep kennis te nemen.
2.2.    Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is voor de behandeling van het beroep griffierecht verschuldigd. Een beroep wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met artikel 145, aanhef en onder c, laatste volzin, van de Tijdelijke referendumwet niet-ontvankelijk verklaard, indien storting of bijschrijving van het recht niet heeft plaatsgevonden binnen de door de Voorzitter van de Afdeling gestelde termijn, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.1.    Appellant is bij aangetekend verzonden brief van 18 november 2004 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is hem meegedeeld dat hij tot en met 25 november 2004 in de gelegenheid wordt gesteld dit op de rekening van de Raad van State te doen bijschrijven dan wel contant te betalen. Dat is niet gebeurd. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest, is niet gebleken.
2.3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer    w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2004
284.