ECLI:NL:RVS:2004:AR7950

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404280/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor horecagelegenheid aan de Koningstraat 40 te Arnhem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 april 2004, waarin het beroep van appellant tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem ongegrond werd verklaard. De bouwvergunning, verleend op 5 december 2002, betrof de verbouwing van een gebouw aan de Koningstraat 40 te Arnhem tot horecagelegenheid. Appellant, die zich tegen deze vergunning verzette, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vergunning terecht was verleend, met name omdat het college zich had gebaseerd op een positief welstandsadvies van de welstandscommissie.

De Raad van State overweegt dat ingevolge artikel 44 van de Woningwet de bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwwerk niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Appellant betoogde dat de rechtbank niet had erkend dat zijn beroep zich ook richtte tegen de verlening van de vergunning op basis van het positieve welstandsadvies. De Raad van State concludeert echter dat, hoewel appellant terecht opmerkt dat de rechtbank dit aspect niet had meegenomen, dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak. De Raad stelt vast dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan voldeed aan de redelijke eisen van welstand, gezien het positieve advies van de welstandscommissie.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 22 december 2004, waarbij de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem wordt bevestigd, zij het met verbetering van gronden.

Uitspraak

200404280/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 april 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) aan Dudok Holding B.V.  bouwvergunning verleend voor het verbouwen van het gebouw aan de Koningstraat 40 te Arnhem tot horecagelegenheid.
Bij besluit van 2 juli 2003 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 19 mei 2003, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door G. Weenink, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, van de Woningwet.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen, voorzover thans van belang, het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.2.    Appellant betoogt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat hij zich in beroep eveneens richtte tegen het bestreden besluit voorzover dit betrekking heeft op het verlenen van de vergunning onder verwijzing naar het positieve welstandsadvies.
2.2.1.    Hoewel appellant terecht klaagt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat zijn beroep zich eveneens richtte tegen de verlening van de bouwvergunning en het mede daaraan ten grondslag liggende positieve welstandsadvies kan deze klacht niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het betoog van appellant dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand faalt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de welstandscommissie na eerder negatief te hebben geadviseerd over de entree van de op te richten horecagelegenheid, op 10 oktober 2002 positief heeft geadviseerd over het bouwplan. In de brief van 10 december 2003 van de Rijksgebouwendienst, waarnaar appellant heeft verwezen, is vermeld dat de verbouwing van de entree van de op te richten horecagelegenheid aan redelijke eisen van welstand voldoet. Niet is gebleken dat het advies van de welstandscommissie niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen dan wel anderszins naar inhoud of wijze van totstandkomen gebreken vertoont, waardoor geoordeeld zou moeten worden dat het college dit advies niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Het college kon dan ook volstaan met een verwijzing naar het advies van de welstandscommissie van 10 oktober 2002.
Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de eerdere negatieve welstandsadviezen op voorgaande versies van het bouwplan op zichzelf niet appellabel zijn en evenmin zijn uitgemond in een wel appellabel besluit tot weigering van de bouwvergunning. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat er binnen de kaders van dit geding geen aanleiding bestaat om te oordelen over het monumentenbeleid en de gevolgen daarvan binnen de gemeente Arnhem.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
218-430.