200404280/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 april 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Bij besluit van 5 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) aan Dudok Holding B.V. bouwvergunning verleend voor het verbouwen van het gebouw aan de Koningstraat 40 te Arnhem tot horecagelegenheid.
Bij besluit van 2 juli 2003 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 19 mei 2003, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door G. Weenink, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, van de Woningwet.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen, voorzover thans van belang, het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.2. Appellant betoogt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat hij zich in beroep eveneens richtte tegen het bestreden besluit voorzover dit betrekking heeft op het verlenen van de vergunning onder verwijzing naar het positieve welstandsadvies.
2.2.1. Hoewel appellant terecht klaagt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat zijn beroep zich eveneens richtte tegen de verlening van de bouwvergunning en het mede daaraan ten grondslag liggende positieve welstandsadvies kan deze klacht niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het betoog van appellant dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand faalt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de welstandscommissie na eerder negatief te hebben geadviseerd over de entree van de op te richten horecagelegenheid, op 10 oktober 2002 positief heeft geadviseerd over het bouwplan. In de brief van 10 december 2003 van de Rijksgebouwendienst, waarnaar appellant heeft verwezen, is vermeld dat de verbouwing van de entree van de op te richten horecagelegenheid aan redelijke eisen van welstand voldoet. Niet is gebleken dat het advies van de welstandscommissie niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen dan wel anderszins naar inhoud of wijze van totstandkomen gebreken vertoont, waardoor geoordeeld zou moeten worden dat het college dit advies niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Het college kon dan ook volstaan met een verwijzing naar het advies van de welstandscommissie van 10 oktober 2002.
Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de eerdere negatieve welstandsadviezen op voorgaande versies van het bouwplan op zichzelf niet appellabel zijn en evenmin zijn uitgemond in een wel appellabel besluit tot weigering van de bouwvergunning. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat er binnen de kaders van dit geding geen aanleiding bestaat om te oordelen over het monumentenbeleid en de gevolgen daarvan binnen de gemeente Arnhem.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004