200403347/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 maart 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
Bij besluit van 22 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 2.5.14, aanhef en onder c, van de gemeentelijke bouwverordening te verlenen voor de bouw van een woning aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 21 augustus 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover het primaire besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en/of onvoldoende is gemotiveerd en de weigering van de vergunning in stand gelaten met inachtneming van het gepleegde nadere onderzoek en de gegeven nadere en gecorrigeerde motivering.
Bij uitspraak van 9 maart 2004, verzonden op 12 maart 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door M. de Jong, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Hermans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een woning achter de bestaande woning van appellant.
2.2. Het college heeft aan zijn besluit van 21 augustus 2003, waarbij de weigering bouwvergunning voor het bouwplan te verlenen is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in hoofdzaak Drunen”.
2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de op te richten woning is gesitueerd op gronden waar geen bestemmingsplan geldt. Op grond van de ter zitting verrichte metingen op de overgelegde plankaarten van de bestemmingsplannen "Uitbreidingsplan in hoofdzaak Drunen" en "Buitengebied" moet worden geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat voor een gedeelte van de gronden waarop de woning is geprojecteerd het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in hoofdzaak Drunen” geldt. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met dat bestemmingsplan. De rechtbank is derhalve met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college de gevraagde bouwvergunning terecht heeft geweigerd, gelet op artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals dat gold tot 1 januari 2003.
2.4. De Afdeling wijst erop dat, indien tot het oordeel zou zijn gekomen dat ter plaatse geen bestemmingsplan van toepassing is, het op die situatie betrekking hebbende betoog van appellant evenmin zou slagen. Het college heeft in zijn besluit van 21 augustus 2004 neergelegd dat het in dat geval niet bereid zou zijn geweest om ten behoeve van het bouwplan met toepassing van artikel 2.5.14 van de gemeentelijke bouwverordening de voor het bouwplan benodigde vrijstelling te verlenen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn, omdat de toegankelijkheid en bereikbaarheid vanaf de openbare weg niet of althans in onvoldoende mate is verzekerd, de veiligheid in het geding is en het bouwplan een ongewenste verdichting van hoofdbebouwing als infiltratie in het achterliggende open gebied tot gevolg heeft. In het betoog van appellant ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit standpunt van het college onredelijk is.
2.5. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004