ECLI:NL:RVS:2004:AR7955

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403418/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M. Duursma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor garage op groenstrook in 's-Hertogenbosch

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch om een bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een garage/berging op een perceel dat kadastraal bekend is in de gemeente 's-Hertogenbosch. Het college heeft op 11 juli 2002 besloten om deze vergunning niet te verlenen, met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De wederpartij, die de grond had verworven, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het college heeft het bezwaar op 18 maart 2003 gegrond verklaard, maar het oorspronkelijke besluit in stand gelaten.

De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 10 maart 2004 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 23 november 2004 is de zaak behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was, maar de wederpartij niet aanwezig was.

De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat er geen restricties zijn gesteld aan de bevoegdheid van het college om vrijstelling te verlenen voor een bijgebouw bij een woning in de bebouwde kom. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening, omdat er onduidelijkheid bestond over de gerechtvaardigde verwachtingen van de wederpartij bij de verkoop van de groenstrook.

Uitspraak

200403418/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 maart 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te 's-Hertogenbosch
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2002 heeft het hoofd van de Afdeling Bouwen namens appellant (hierna: het college) geweigerd met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het oprichten van een garage/berging op het perceel plaatselijk bekend [locatie], kadastraal bekend gemeente ¡¯s-Hertogenbosch, sectie [¡¦] nr [¡¦].
Bij besluit van 18 maart 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2002 in stand gelaten onder verbetering van de weigeringsgronden.
Bij uitspraak van 10 maart 2004, verzonden op 12 maart 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 21 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 juni 2004 heeft [wederpartij] een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2004, waar het college, vertegenwoordigd door P.W.G.M. Christophe, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. [wederpartij] is niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting betreft het stuk grond waar de garage op is geprojecteerd een door [wederpartij] van de gemeente verworven groenstrook aansluitend aan het perceel waar de woning van [wederpartij] is gelegen. Ingevolge het bestemmingsplan ¡°Orthen-Noord 1964¡± rust op het gedeelte van de groenstrook waar het bouwplan op ziet, de bestemming ¡°Recreatie en openbaar plantsoen¡±. Niet in geschil is dat het bouwplan daarmee in strijd is.
2.2.    Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder a, sub 1¡Æ, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna het Bro) komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
2.3.    Het college betoogt met succes dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was toepassing te geven aan artikel 19, derde lid, van de WRO. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 5 december 2001, in zaak no. 200100460/1 (Gst. 7166, nr. 10), heeft overwogen zijn ten aanzien van een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning in de bebouwde kom in artikel 20, eerste lid, onder a, sub 1¢ª, van het Bro, afgezien van het aantal woningen, geen restricties gesteld. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld bieden de tekst van dat artikel noch de Nota van Toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Bro aanknopingspunten voor de conclusie dat de garage dient te worden gerealiseerd binnen het bouwvlak waar de woning is gesitueerd en binnen de daarvoor geldende bestemming. De omstandigheid dat de op te richten garage - anders dan de woning - is geprojecteerd op gronden met de bestemming ¡°Recreatie en openbaar plantsoen¡±, maakt evenmin dat geen sprake is van een bijgebouw bij de woning, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a, sub 1¢ª,van het Bro.
2.4.    Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.5.    De rechtbank is niet aan de inhoudelijke kant van de zaak toegekomen. Het college heeft aan zijn bij het besluit van 18 maart 2003 gehandhaafde weigering bouwvergunning en vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, te verlenen ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met de in het bestemmingsplan "Erfbebouwingsregeling" neergelegde criteria. De Afdeling heeft geen duidelijkheid verkregen ten aanzien van de vraag of bij de verkoop van het betrokken gedeelte van de groenstrook door de gemeente aan [locatie] bij haar gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat zij ter plekke een garage/berging mocht bouwen en de vraag of en in hoeverre het college dit bij zijn belangenafweging had behoren te betrekken. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State, naar de rechtbank terug te wijzen ter verdere afdoening.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 maart 2004, AWB03/1183;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004
378.